Neerlandia. Jaargang 15
(1911)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLandbouw, aloé-cultuur en veeteelt.In de laatste jaren is er veel gesproken en geschreven over den deerniswaardigen toestand, waarin de kolonie Curaçao en bijbehoorende eilanden zich bevinden met betrekking tot den landbouw. Zelfs is er veel gedaan of zijn tenminste pogingen aangewend om daarin verbetering te brengen. Wanneer wij nagaan, hoe in het moederland in de Kamervergaderingen door Ministers en leden der Kamers de belangen der kolonie worden besproken, hoeveel duizenden jaarlijks
Foto
10. Balaschi. Soublette en Zoon. daarvoor door Nederland worden bijgedragen, wekt dit onze bewondering en dankbaarheid. Bij elke begrooting worden gelden uitgetrokken ter bevordering en verbetering van den landbouw. Reeds zijn schatten tot dat doel besteed op het eiland Curaçao. Alhoewel wij tot nu toe weinig vernomen hebben van de goede resultaten, die het pogen, om den landbouw te bevorderen en te verbeteren, heeft opgeleverd op het eiland Curaçao, zijn wij Arubianen toch wel wat naijverig geworden en wenschten ook wel eens deel te hebben in de gaven van het moederland. Men hoort, men leest telkens, zooveel duizenden uitgegeven voor proeftuinen, planten van dit en dat. Tot nu toe heeft Aruba daarvan weinig mogen profiteeren. De voornaamste Produkten voor 't levensonderhoud der bewoners van Aruba, zijn maïs en boonen, en voor den uitvoerhandel aloé, pindas en dividivi. De bewerking der maïsvelden geschiedt immer nog op de wijze, als ons door onze voorvaderen geleerd is. 't Welslagen van den oogst hangt grootendeels zoo niet geheel en al af van den regen, naarmate deze overvloedig is en valt op tijden, dat het zaad of de plant dien zegen des hemels meer behoeft. Zelden gebeurt het, dat men met grond klaagt over te veel regen. Is voor sommige vette gronden te veel regen schadelijk, dan komt dit anderen schralen grond ten goede. Vandaar heeft men (zoo het mogelijk is) veelal twee stukken gronds: een stuk vette kleigrond en een schrale zandgrond. Zoo heeft men twee kansen om een oogst te krijgen. Valt bij overvloed van regen de oogst in de vette aarde tegen, dan wordt dit verlies goedgemaakt door den goeden oogst in den schralen zandgrond, en zoo omgekeerd. Volgens mijn bescheiden oordeel kunnen wij, wat de bewerking van maïsvelden aangaat, de raadgevingen en proeven van het bestuur wel missen. Verschillende soorten van maïs uit den vreemde, als ‘Jerusalem Corn’, ‘Yellow Millow Corn’, enz. enz., heeft men hier trachten in te voeren, maar op den duur geeft onze zoogenaamde ‘Maishi rabo’, de beste resultaten. Het Gouvernement zou veel kunnen doen voor de duurzame productiviteit der gronden, wanneer het beletten wilde, dat de middelen door de natuur zelve daartoe voorbeschikt voor een geringen prijs aan den vreemde worden verkocht: wanneer het Gouvernement namelijk den uitvoer van geiten- en schapenmest kon beletten of tenminste moeilijk maken. De practische ondervinding van planters, minder baatzuchtig om uit alles geld te slaan, die verder zien dan hun neus lang is, bewijst, dat de gronden, die goed bemest worden, niets van hun voortbrengingskracht verliezen. Zij beweren, dat de mest tot vruchtbaarmaking van den grond gebruikt zeer rentegevend is, doordat zij den goeden oogst zeer bevordert. Men zou dan kunnen beweren, dat eerder invoer van mest dan uitvoer wenschelijk was. Wanneer deze uitvoerhandel van Gouvernementswege niet belet of bemoeilijkt wordt, zal men hiermede blijven voortgaan, tot groote schade van den landbouw. Bij de toename der bevolking zal er immer meer van den grond geëischt worden, waardoor deze uitgeput raakt en dan verlaten blijft liggen onder den naam van ‘tera bieeuw’ (oude grond). Men zou in waarheid kunnen zeggen: grond, waarvan veel te veel geëischt is, zonder vereischte bemesting. Onze maïs wordt ‘maishi di sieta siman’ (maïs van 7 weken) genoemd, ook ‘maishi rabo’. Het kan voorkomen, dat bij gunstige weêrsgesteldheid de maïs reeds rijp staat voor den oogst zeven weken, nadat zij geplant is. In de meeste gevallen staat evenwel de plant aan vele gevaren bloot, die den oogst geheel of gedeeltelijk | |
[pagina 275]
| |
Foto
Soublette en Zoon. 11. Windas der mijn ‘Calabas’. doen mislukken. Wanneer het zaad langen tijd noodig heeft om tot ontwikkeling te komen bij gebrek aan regen, sterft het onder den grond, of wordt door een aardworm of mieren opgevreten. Wanneer de plant zich reeds gezet heeft tot eene zekere hoogte, een of twee voet, dan kan het gebeuren, dat bij langdurige droogte of te veel vochtigheid, zich een vocht aan de plant kan vormen, een soort olie, die van lichtgeel in zwart overgaat en die zoo dik als stroop wordt. Deze plaag, die ‘maba’ genoemd wordt, doet veel schade aan de plant, doordien zij de groeikracht ervan belemmert of verlamt. Naargelang deze ontstaat door langdurige droogte of te veel vochtigheid, wordt zij door zware regens afgespoeld of door de felle zon en harden wind uitgedroogd. Wanneer de vrucht zich zet in de ‘tapoesjie’ (kuif), dan bestaat het grootste gevaar en gebeurt het menigmaal, dat de schoonste verwachting in rook vervliegt en in één dag of in één nacht een geheele oogst verloren gaat. Deze plaag, die de maïsvrucht belaagt, is de ‘moesca’, een geel klein insect, dat bij duizenden om de kuif krioelt, de melk, die noodig is voor de bevruchting van den korrel uitzuigt en zoo de vrucht doodt. In dezen tijd is de passaatwind onze beste vriend, zijnde de éénigste, die ons tegen de plaag kan verdedigen en er ons van verlossen. Eén woord is voldoende om de geheele bevolking in angst en zorg te brengen. Wanneer het weêr kalm is en een zachte wind waait en men hoort zeggen: ‘tien moesca’ (er is moesca), dan blijft iedereen als lam geslagen; men kijkt elkander treurig aan, daar de rampen, die deze plaag veroorzaakt, niet te overzien zijn en men het niet in zijn macht heeft, om den wind te bevelen den vijand weg te jagen. Heeft zich eenmaal de vrucht gezet, dan kan de moesca geen kwaad meer doen en kan men gerust zeggen: ‘God zij dank, de oogst is gered’. Wanneer de kuif in volle rijpheid staat, beladen met korrels, komen de rupsen nog een deel van den oogst opeischen. Tegen deze plaag bestaat een afdoend middel, maar men moet Arubiaan zijn met groote wilskracht om zijn maïs te beschermen, om dit middel te baat te nemen. Nu gaat iedereen die armen heeft, lang genoeg om tot de kuif te komen, met een blik, gewoonlijk petroleumblik, gewapend, den tuin in om kuif voor kuif na te zien of de vijand er in zit. In dit geval wordt het ‘tapoeshi’ zoolang in het blik geslagen, tot de rups er uit valt. Dit werk moet niet één of tweemaal maar soms tot vijfmaal toe herhaald worden. De Arubiaan geeft voor zijn maïs den strijd niet op en rust niet, vóór hij de laatste rups voor de kippen heeft geworpen. Zoo is de laatste vijand overwonnen en kan men binnen weinige dagen de stokken snijden, op hoopen zetten, daarna de kuiven afsnijden, in zakken pakken en onder blij gezang en geschreeuw in de schuur bergen. Een tweede produkt, dat op geen der overige eilanden zulk een goeden oogst oplevert, is boonen. De Arubiaansche boonen zijn ook bij onze buren zeer gewild. Er zijn zooveel soorten van boonen, dat het mij moeilijk valt ze allen op te noemen en er een beschrijving van te geven. Men onderscheidt ‘Janchikok, Jabes, prinses, karansjoe, bonofees, marins, jenjé, wowopreto, boonchi corrá, wandoe, boonchi shinishi, etc.’ Vreemd, dat op geen der eilanden Curaçao en Bonaire, de boonenteelt zoo produktief en verschillend in soort is, als bij ons op Aruba. Zoo is het ook gesteld met ons derde produkt ‘pindas’. Dikwijls valt deze oogst tegen bij gebrek aan voldoenden regen, dien deze aardvrucht noodig heeft. Niettegenstaande wordt door ieder planter een gedeelte van den ‘koenoekoe’ (tuin) met pindas beplant. De oogst van maïs en boonen is bestemd tot onderhoud van het huishouden, die der pindas om kleeren, schoenen en andere benoodigdheden te koopen, schulden te betalen. Men gaat hier niet planloos te werk, maar berekent te voren, hoe de koenoekoe voor het planten verdeeld moet worden. Men redeneert: deze hooge grond is goed voor maïs, die lage met waterafloop is voor pindas en het hoekje daar voor boonen enzoovoorts. Deze pindas worden aan de handelaars verkocht, die een redelijken prijs er voor betalen, naarmate de oogst overvloedig of schaarsch is. * * * Het voornaamste produkt voor uitvoer is de aloé. Ons eiland is voor een groot gedeelte overdekt met aloévelden, die zeker een derde van de geheele oppervlakte beslaan. De opbrengst geeft jaarlijks een mooi saldo voor den eigenaar, naarmate de prijs op de markten in Amerika of Europa hooger of lager is. Deze varieert voortdurend. Ongeveer twintig à vijf en twintig jaren geleden was de prijs zeer hoog gestegen, tengevolge waarvan vele grondbezitters te Curaçao, Bonaire en Aruba toentertijd hunne gronden met aloé hebben beplant. Sinds dien tijd bleef de prijs steeds jaarlijks dalen, en vijftien jaren geleden was die zoo laag, dat men te Curaçao en Bonaire de velden verwaarloosde en het aloésnijden niet meer de moeite waard meende. Op hoop van betere tijden werd op Aruba met taai geduld de aloé-cultuur voortgezet, het snijden van de aloé, zoo noodig ook voor et onderhoud van de plant werd jaarlijks gedaan en de aloé, voor geringen prijs naar vreemde markten uitgevoerd. Nu voor eenige jaren de aloéprijs gestegen is, trekt Aruba de vrucht van zijn taai geduld en vasthouden aan die cultuur gedurende zoovele moeilijke jaren. Terwijl te Curaçao en Bonaire de aloé-cultuur te niet is gegaan, zoodat men daar opnieuw moet beginnen, is deze tak van cultuur een
Foto
Soublette en Zoon. 12. Mijningang van de Gerardmijn. | |
[pagina 276]
| |
Foto
13. Paardenbaai met steiger. Soublette en Zoon. der voornaamste inkomsten, een schat voor Aruba. Op de eerste plaats voor den eigenaar, in de tweede plaats voor de arbeidersbevolking, daar het aloésnijden juist geschiedt in het drooge saizoen, wanneer de meeste werklui zonder werk en verdiensten zijn. Het werk begint in Maart en eindigt einde Juli. 's Morgens vroeg zijn de snijders aan het werk om hun dag te maken; zij beginnen met de aloé te snijden en ze in schuinsliggende bakken (van twee planken gevormd) te leggen, waardoor de olie uit de lage punt in een blik of kistje loopt. Wanneer deze vol is, wordt de olie gedaan in een ‘halivat’Ga naar voetnoot1) (m. of m. 8 galons) en naar een oven gebracht, alwaar zij gekookt wordt en als hars bereid, gereed om naar vreemde markten uitgevoerd te worden. De betaling van de arbeiders geschiedt naarmate het aantal ‘halivats’, die zij per dag vullen. De prijs per ‘halivat’ varieert tusschen 25 à 50 cents en een arbeider kan per dag één à vier of vijf ‘halivats’ vullen.
* * *
Rest ons nog iets te zeggen omtrent de veeteelt op Aruba. Deze bevindt zich in betreurenswaardigen toestand en heeft geen andere toekomst dan die van achteruitgang. In de laatste jaren is het aantal schapen en geiten zeer verminderd. Wanneer er goede jaren te wachten zijn, dan kan ze voor een tijd nog betrekkelijk iets te beteekenen hebben; maar zijn er slechte jaren in het verschiet, dan zal het op den ondergang van den veestapel uitloopen. Menigeen zal nog wel eenige schapen en geiten houden, maar een kudde zelf te houden, zal zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk zijn. Oorzaak hiervan is het onpraktische, onredelijke en menigmaal onbillijke te huur geven van gronden van wege het Gouvernement. Iedereen weet, dat een der hoofdfactoren van den vroegeren welstand dezer buitenbevolking in vergelijking met dien te Curaçao en Bonaire daarin moest gezocht worden, dat men hier, behoudens enkele uitzonderingen, geen groote grondbezitters had, zooals dit te Curaçao en Bonaire het geval is. Hadde het Bestuur dezen toestand willen bestendigen en als beginsel vaststellen niet meer dan twee bunders grond in huur af te staan aan een ieder, die met billijke redenen aanvraag deed! Hoe dikwijls werd een armen huisvader een of twee bunders in huur geweigerd, terwijl het Bestuur 40, 50 bunders tegelijk aan een ander afstaat. Zoo is bijna het geheele eiland particulier eigendom geworden. Nu meestal al de particuliere huur- of concessiegronden ingesloten zijn, blijven er geen gronden over, waar het vee hier en daar wat te eten vindt. Wanneer de drooge tijd lang aanhoudt, zoo komt het grootste gedeelte van het vee om bij gebrek aan voeder en water. Hoe zal het gaan wanneer slechte jaren achtereen volgen? Het antwoord ligt voor de hand. Nu zoekt men verbetering in den veestapel te brengen door betere rassen van geiten en schapen in te voeren. Op Curaçao heeft men reeds verscheidene proeven genomen en pracht-exemplaren ingevoerd. Zoo zal men ook waarschijnlijk onze verwachtingen een tijdje gaande maken en ons eene schoone toekomst voorspiegelen, maar wij zullen wel tot de ondervinding komen, dat wij ons te gauw hebben blijgemaakt. Slechts wanneer men een ras kan vinden, dat zeer weinig voedsel noodig heeft, en met brak water vet wordt, is er van onze veeteelt nog iets te verwachten. Zoo is het duidelijk, dat de toestand van Aruba volstrekt niet rooskleurig mag genoemd worden. Wij hopen, dat de nieuwe goud-compagnie succes moge hebben in hare ondernemingGa naar voetnoot1); dat de phosphaatontginning nog vele jaren productief moge zijn; dat de prijs der aloé stijge of tenminste op prijs blijve en de aloé-cultuur kan s'andhouden. Wat de landbouw betreft hopen en bidden wij den goeden God om den zegen des hemels, den regen, de beste hulp om den landbouw te bevorderen en te verbeteren, tevens het éénigste middel in de tegenwoordige omstandigheden om den veestapel voor geheelen ondergang te vrijwaren.
MAX F. ARENDS. |
|