haar geschiedenis te weten te komen en het vooroordeel zal spoedig verdwijnen.
Toen de oude Hollandsche zwervers de Maleiers overwonnen hadden, richten ze den steven westwaarts naar de zuidkust van Indië. Ceylon werd spoedig gevolgd door Negapatnam als vrucht hunner overwinningen. Maar zelfs hiervóór vormde Sadras de kern van een dood geboren rijk. De datum van de nederzetting is 1647 en ik durf vermoeden dat haar handel reeds toen een krijgszuchtig karakter droeg. De geschiedenissen van de eerste Europeesche faktorijen in Indië geven ons te verstaan dat ‘het dunne einde van de wig’ een doorloopende politiek was achter hun gewoon bedrijf. En toch waren de Hollandsche veroveringen in Indië nooit van langen duur. Er waren vele en machtiger mededingers in 't veld. De fortuin van Hollandschen ondernemingsgeest in Indië was veranderlijk en van korten duur. Sadras ging telkens weer door verovering of overeenkomst in andere handen over. Door de Engelschen ingenomen in 1765 werd het hun weer afgestaan bij tractaat doch alleen om weer teruggegeven te worden in 1818. Geen bijzonder waardige, of aan gebeurtenissen rijke geschiedenis zal men zeggen. En toch, als men ter plaatse is en zich het oude fort denkt verlevendigd en bevolkt door handelslieden van oude tijden, dan ontwaart men ook deugdelijk de sporen eener aan gebeurtenissen rijke en waardige geschiedenis.
Het vierkant van het fort is gelegen in de branding der zee. Zooals het daar de uitmonding der rivier bewaakte, was het een belangrijke post. Gebouwd uit zware baksteenen met borstweringen en bastions en een bomvrij dak, ziet het er uit als een reusachtig schaaldier, dreigend en onverzettelijk.
Het was niet zeer groot, maar compact en goed gebouwd, en zijn bescheiden garnizoen was dus veilig gehuisvest. De muren der kazerne, thans nog onder dak, zijn 4 tot 6 voet dik, de gebouwen, hoewel slecht verlicht, waren goed geventileerd en geriefelijk.
Het eenig gebouw met verdieping, nu bijna vernield, was het Goeverneurshuis. Tot op den huidigen dag is daar nog het overblijfsel van de eenige trap in het fort te zien. De muren, nu vervallen en verstrooid, zijn op één lijn met de omringende bomvrije daken. Deze Hollanders waren niet weelderig, maar secuur en men bewondert ze te meer. We kunnen ons moeilijk de zachtere zijden van zulk een leven voorstellen. De ingang van het fort, eenigszins versierd, is naar de landzijde gericht en naar de paradeplaats, waaromheen de kwartieren der burgers lagen. Tegenwoordig is deze paradegrond of ‘Maidan’ vanwaar men een kijkje op den blauwen oceaan tusschen de duinen door krijgt, groen en frisch als een Engelsche weide. Tegen 't noorden ligt op den eenigszins hellenden grond het kerkhof met zijn plompe Hollandsche graven met hun eigenaardige inschriften. Lang nadat de kolonie in Engelsche handen was overgegaan, bleven de afstammelingen der oude Hollandsche kolonisten hier wonen, stierven er en werden er begraven. In het fort is nog een andere begraafplaats met keurig geordende monumentale grafsteenen, versierd met de familiewapens der dooden. Deze graven zijn goed bewaard en dateeren tot uit 1679.
De Hollanders zijn inderdaad een duurzaam ras; hun gebruiken, hun woningen en zelfs hun graven dragen den stempel hunner onsterfelijke persoonlijkheid. Op deze graven leest men in naïf Hollandsch Latijn de getuigenis van het karakter der dooden, opschriften die doortrokken zijn van de huiselijke poëzie van het Hollandsche emigrantenleven. Het starre fanatisme dat hun geloof schiep, schijnt hun leven zoo vervuld te hebben, dat er geen ruimte bleef voor de kleingeestige en lage zwakheden en ondeugden die het menschdom eigen zijn.
Streng, wraakzuchtig en misschien listig - onaangeroerd door de verweekelijkende weelde en laksheid van de Oost - valt het moeilijk om zich zelfs een onzedelijken Hollandschen soldenier voor te stellen. Zoo zal aan den geest van den bezoeker voorbijgaan als het fundamentale werk van een grootsch patroon, die reeks van eerste kolonisten en soldaten van Madras; een patroon evenwel waardoor de draden van sentiment en geloof zachtere kleuren weven. Men weet nagenoeg niets van het individueele lijden, van den moed en van de tragedies van het leven op zulk een buitenpost, maar we vernemen van de graven hunner dooden, dat deze pioniers een wel-levend en achtenswaardig volk waren, wien het buitendien niet ontbrak aan de edeler deugden van het menschdom. Ik vind ook dat er iets ligt in de natuur van deze bouwvallen dat doet veronderstellen, dat dit koppige kleine Hollandsche fortje zich bijzonder onbemind maakte bij zijn vijanden. De versterkingen aan de zeezijde zijn ontmanteld, maar ze zijn niet afgebroken op de gewone, kalm overdachte wijze. Het is eerder het werk van een furie, die de metselwerkfragmenten op het strand heeft geworpen, waaruit heden nog de monden van kanonnen gapen. In één woord, het is alsof een oorlogsdemon met één fellen slag de plaats had ontwricht. Op zulk een wijze spreekt dit kleine Hollandsche fort van zijn verleden en dit dan is Sadras, waar dezelfde zee breekt tegen het strand en fluistert van wat zij zou kunnen vertellen.