Neerlandia. Jaargang 15
(1911)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
III.Nu zou het gaan naar Broekburg (Bourbourg), dat Fransch was en naderden wij dus de taalgrens. Een gelukkige gedachte was het in het dorpje Broekkerke (Brouckerque) wat zien te eten. Het was Vrijdag en slechts bij den slager, tevens herbergier, zouden wij wat te eten kunnen krijgen. De slagersvrouw was Vlaamsche en we zouden dus in een zuiver Viaamsche stede wat te bikken krijgen, 't Was warm en de warmte dreef ons naar de koele kerk en het schaduwrijke kerkhof, maar ook onze nieuwsgierigheid. Wel stond overal op de zerken en gedenkteekenen ‘à la mémoire de’, maar de namen waren Vlaamsch. De veldwachter was aan het maaien, met zijn zoon, tusschen de zerken. Hij was Vlaming: ‘'t Was al Vlâmsch hier’. Dit ging verzeld van breed gebaar. Het eenvoudig noenmaal deden wij ons wel smaken. Tot onze verrassing zat mede aan Mme Le Guédard een Rijsselsche zangeres en villégiature. Geboren in Amerika, was ze sinds haar vierde jaar in Frankrijk. Ze sprak nog wat Engelsch en men dacht blijkbaar, dat wij Engelschen waren, zoodat het wellicht eerst een teleurstelling was, dat het maar Hollanders bleken, 't Was heel warm, het bier du pays koel, het gesprek levendig, ons Nederlandsch gevcel opgewekt. Hier stonden wij op vasten bodem. We konden zien, dat in de slagersvrouw iets aan het werken was: Het Vlâmsch klappen ging toch maar goed met die vreemden uit het verre Noorden We wenkten elkaar. De liedjes kwamen. ‘Een smidje in zijn smisse’ maakte zichtbaar indruk. We gaven met blij gemoed wat we hadden. Zou het vrucht dragen? Broekburg was Fransch, al bleek uit een gesprek met den zoon van den hotelier, dat er wel Vlamingen waren. Zijn eigen moeder was Vlaamsche. Hij zelf een stevige jongeman, Germaan van uiterlijk. Hoeveel krachtig bloed levert het Noorder departement niet aan Frankrijk, vernieuwend bij duizenden de dunnende Gallische rijen, waar, verder naar het midden des lands, de dood meer zielen maait dan er nieuw ontluiken? Wij meenden nu verder door Franschsprekend gebied te gaan. Toch vergisten wij ons, daar Broekburg-campagne Vlaamsch is. Daar er natuurlijk geen bordjes hangen waar de bevolking van taal verandert, is het heel moeilijk voor een buitenstaander er achter te komen. Bovendien dringen van weerskanten immigranten binnen. Toch is de taalgrens iets wezenlijks en wordt door de bevolking zelve zeer scherp gevoeld. 't Gehucht Holque, waar wij langs kwamen, was vóór 25 jaren geheel Vlaamsch volgens onze zegslieden. Nu was het Fransch. Spoedig kwamen wij bij de gekanaliseerde Aa, vlak voor Watten, dat uiterst schilderachtig ligt aan den voet van een berg, op welks top in zwaar geboomte een oude abdijtoren staat. Hoewel wij het kanaal tot St. Omaars hadden kunnen volgen, gaven wij er de voorkeur aan den top te beklimmen. Het prachtig uitzicht naar het Zuiden en Westen vergoedde ruimschoots de gemaakte moeite. Een mooie weg bracht ons dalende spoedig weer terug naar de Aa. Reeds in Holque had men ons gezegd, dat vele Hollandsche schippers tot St. Omaars voerenGa naar voetnoot1). We kwamen dan ook een schipper uit Rotterdam tegen en wisselden met hem hartelijk een Hollandschen groet. Door een eindelooze voorstad met schippersbevolking kwamen wij in St. Omaars (St. Omer). Het is een geheel Fransche stad, al behoorde het eeuwen geleden met een groot deel van Artesië tot Kales (Calais) en Boonen (Boulogne) tot het Dietsche land. De indruk was niet heel gunstig, maar dit zal wel aan de oppervlakkige haast gelegen hebben, waarmede wij het doorgingen. Vermelding verdient echter de hoofdkerk, de basilique Notre Dame. Wij liepen juist in de armen van den voorkomenden Abbé Dusautoir, die geheel opgaat in de grootsche geschiedenis van het oude Bisdom St. Omaars en ons, vreemdelingen, onmiddellijk uitnoodigde de kerk in al haar schoonheid en merkwaardigheid te bezien. Zij moet een der mooiste gothische kerken van Noord-Frankrijk zijn en wordt nu onder deskundige leiding gerestaureerd. Al die verfraaiing dient om de basiliek voor te bereiden voor zijn toe- | |
[pagina 222]
| |
komstige rol: Kathedraal van het in de toekomst te herstellen Bisdom St. Omaars, dat op het lot van Fransch-Vlaanderen een grooten invloed zal kunnen hebben, zooals wij later zien zullen. Van St. Omaars brachten wij een overwegend Franschen indruk mede, al moet een zijner voorsteden Hautpoul grootendeels Vlaamsch zijn, maar dat wisten wij toen nog niet. Van hieruit ging het door het bosch van Clairmarais, dat Fransch moet zijn, maar waar wij in een herberg toch Vlamingen aantroffen, wat op een doordringen van het Vlaamsch element duidt. Vandaar betraden wij al spoedig weer Vlaamsch gebied en het duurde niet lang of wij kwamen in het door en door Vlaamsche Zerkel (Sercus), bij den stoeren Pastor Descamps. Toen wij zijn drempel betraden, was ons hart ernstig gestemd. We hadden ondervonden, op het platte land, meer dan in de stad, hoe geheel het volk nog Vlaamsch was in hart en nieren, hoe men overal, wanneer wij zeiden Hollanders te zijn, dadelijk opmerkte: ‘O, ja, gij klapt het zuvere Vlâmsch’, en daardoor een kennis omtrent Holland's taal verraadde, die ons bij de Belgische Vlamingen nooit was opgevallen. Ook, hoe men uit eigen beweging daaraan toevoegde: Als we maar veertien dagen met elkaar omgingen, dan zouden wij elkaar heel goed begrijpen. Dit alles zei men uit eigen beweging en bewees ons, dat zelfs onder het lagere volk men over zijn taal had nagedacht. Maar ook hadden wij gezien hoe nergens het Vlaamsch meer tot uiting kwam in geschrift. Eerst door met de menschen te spreken merkte men, dat men zich in Vlaamsch gebied bevond. De herinnering aan Duinkerken, Malo-les-bains, Broekburg, St. Omaars met hun overweldigend Franschen stempel drukte ons en hiertegen vermocht de herinnering aan zoetsappige Fransch-Vlaamsche burgerij met hun platonische liefde voor het uit archaeologisch oogpunt bestudeerenswaardige Vlaamsch geen gewicht in de schaal te leggen. Zoolang het overgelaten werd aan het eenvoudige volk, zou het Vlaamsch nooit weer ontwaken uit zijn sluimer, die allicht langzaam overgaat in den rustigen slaap des doods. Maar we zaten nauwelijks of de goedronde Pastor van Zerkel met zijn hartstochtelijke liefde voor Vlaanderen had ons tot andere menschen gemaakt. Veel leerden wij daar, wat ons een geheel anderen kijk op de zaken gaf: er broeit in Vlaanderen iets. De Vlaamsche Pastoors, overgekomen naar Atrecht bij de inhuldiging van den nieuwen Vlaamschgezinden Aartsbisschop, hadden zich, na afloop der plechtigheid, toen deze hen in de antichambre opzocht, zelfs vermeten den Vlaamschen Leeuw te zingen. Er bestond een geeuwhonger naar litteratuur. Het land was werkelijk geheel Vlaamsch. We moesten slechts naar Wormhout en Steenvoorde gaan, we zouden verbaasd staan over het mooie Vlaamsch, dat men daar sprak. (Dat deden wij dan later ook). De Pastors preekten nog vaak in het Vlaamsch. Soms altijd Vlaamsch, soms om beurten Vlaamsch of Fransch. Men begon behoefte te gevoelen op de Seminaries onderricht te geven in het Vlaamsch, want later moest men toch in het Vlaamsch preeken. Roerend vertelde hij ons, hoe hij jaren op zich zelve had gestaan, en eerst na lang snuffelen eenigszins bruikbare boeken gevonden had. Hoe het kwam, dat hij gebrekkig Vlaamsch sprak in vergelijking met zijn eigen parochianen, omdat hij na zijn achtste jaar gedurende achttien jaren geen Vlaamsch gehoord had. Geheel den wanhopigen strijd van de Vlaamsche ziel tegen den alles bedelvenden zondvloed van het Fransch schetste hij ons in het gesprek dat vloog van hak op tak. Op ons verzoek gaf hij ons de namen op van velen, die Vlaamschgezind waren. Helaas bracht onze beperkte tijd mede, dat wij slechts enkelen konden opzoeken, maar die enkelen gaven ons een nieuwen kijk op de Vlaamsche toekomst. Het waren niet meer zelfgenoegzame burgers, maar bewuste Vlamingen. Hij zelf had voor kort zijn parochianen ter gelegenheidDamme: Huis uit de 16e eeuw, waarin het huwelijk gesloten werd tusschen Karel den Stoute en Margaretha van Yorck.
(3 Juli 1468). van een processie te Cassel op de Groote Markt laten zingen een eigen gemaakt lied: ‘De Katholieke jonkheid van Zerkel’. Sints menschenheugenis had men geen Vlaamsch in het openbaar meer hooren zingen. En het had een diepen indruk gemaakt. Met kleine wijzigingen hoopte hij het ingang te doen vinden als volkslied der Vlamingen van Noord-Frankrijk. Wij wenschen hem toe, dat het gaat, want vóór alles dienen alle Vlamingen van Noord-Frankrijk een eigen lied te hebben, dat hen als herkenningsteeken dient en hen leert de verspreide krachten aaneen te sluiten in den grooten kamp voor het behoud en de eerbiediging der moedertaal. Het voorgestelde lied zal echter alleen de Katholieke Vlamingen te zamen brengen. Is dat echter eenmaal gebeurd, dan zal op den duur het oogenblik komen waarop, evenals in België in den taalstrijd alle godsdienstige en politieke partijen één zijn. Geheel van ons pessimisme genezen verlieten wij in den laten namiddag Zerkel, na eenige ervaring te hebben opgedaan van de volkomen Vlaamschheid der Zerkelsche dorpsjeugd, die ons omringde bij de toebereidselen tot het maken van een kiek van het kerkje en de pastorie van Zerkel. Over het verdere van onzen tocht behoeft nu niet meer in bijzonderheden te worden afgedaald, we waren in het midden van het Vlaamsche land gekomen. Onze kijk op land en volk was geheel veranderd. Wij wisten nu dat, na een inlijving bij Frankrijk van vierdehalf eeuw, het Vlaamsch nog niet verloren was en een nieuwen bloei tegemoet ging. Overal waar wij kwamen nadien, in Hazebroek, Cassel, Wormhout, Steenvoorde, Belle kregen wij nieuwe hoop. Op Hazebroeks marktdag hoorden wij | |
[pagina 223]
| |
meer Vlaamsch dan Fransch. De geheele plattelandsbevolking was door en door Vlaamsch. In de steden merkte men natuurlijk veel Fransch op. Maar tal van ontmoetingen op straat sterkten ons in onze nieuwe opvattingen, niet het minst de straatjeugd, die wij het overigens niet euvel konden duiden dat ze nieuwsgierig op ons toekwamen als we in hemdsmouwen op een bank op straat ons zaten af te koelen (het was de tijd van de beruchte warme vloedgolf) en, behoudens koddige misverstanden, liep het gesprek vlot van stapel. Bijzondere vermelding verdient Cassel om zijn prachtige ligging op een ruim 150 Meter hoogen berg, die als het ware plotseling uit de vlakte omhoog rijst. Met Karnaval trekken Reuzepapa en Reuzemama rond, terwijl de straatjeugd het Reuzelied zingt. In Belle (Bailleul) valt een mooi stadhuis te bewonderen, terwijl in de nabijheid de Catsberg beroemd is om zijn uitzicht. Wij hadden echter geen gelegenheid hiervan te profiteeren. Gedurende een kort verblijf te Rijssel, waar, naar de namen te oordeelen de heele bevolking van Vlaamsche afkomst is (pi. m. ⅓ is geboren Belgisch-Vlaming), bezochten wij het Museum van Schoone Kunsten en hielden wij een pelgrimtocht naar het wassen meisjeskopje, alleen onder dien naam bekend: ‘La tête de cire’. Per trein gingen wij terug naar Hazebroek om, kost wat kost, Abbé Lemire, den populairen député te spreken, wat ons ten zeerste op het hart was gedrukt door Pastoor Descamps. Reeds tweemaal hadden wij tevergeefs aangeklopt. De Abbé was naar Parijs. Maar nu troffen wij hem. En hoewel het ons een beetje bezwaarde, dat hij aan het middagmaal zat, meenden wij over de onbeleefdheid te moeten heenstappen en te moeten aandringen op een onderhoud, wat ons gracieuselijk verleend werd. Pastoor Descamps had niet te veel gezegd. Het geheele gelaat met zijn flink gevormde trekken sprak van verstand, wilskracht en karakter, een leider in den besten zin van het woord. Van het gesprek, grootendeels in het Fransch gevoerdGa naar voetnoot1),Bergen: Kaay Poort en Kaay-straat; op den achtergrond het Belfort (zie bladzijde 209 v.h. September-nummer).
daar het geschiedde in tegenwoordigheid van den redacteur van Lemire's blad: Le cri des Flandres (De Roep van Vlaanderen), geven wij de quintessens weer. De tegenwoordige tijden waren gunstig voor een krachtige wederopleving van het Vlaamsch. Daar de Republikeinsche instellingen een algeheele vrijheid waarborgden, stond niets een verwezenlijking van Vlaamsche plannen in den weg. Men kwam meer en meer tot het inzicht, dat het een paedagogische fout was de kinderen niet eerst grondig de moedertaal te leeren en pas daarna de algemeene taal van den staat. Trouwens overal herleefde de plaatselijke taal. In Provence het Provençaalsch onder invloed van Mistral en de Félibriges. In Nizza het Italiaansch, aan de Pyreneeën het Katalaansch en het Baskisch, het Bretonsch in het westen. Men wilde nu de paedagogische fout, door Minister Duruy onder het Keizerrijk begaan, herstellen. Eerst de moedertaal en met behulp van haar daarna het Fransch. Konden wij van uit Holland steunen? ‘Rien pour le moment’. Ja, toch: Men kon volksliederen verzamelen en die uitgeven in twee edities. De eene in Hollandschen tekst met een aanwijzing der uitspraak, de andere in het Vlaamsch der streek. Men zou kunnen medewerken de folklore te verzamelen; uit te geven de Nederlandsche spreekwoorden en spreuken waarin het volk zijn oude ervaringen en wijsheid verdicht. Medewerken tot het tot stand komen van een algemeene geschiedenis der Nederlandsche gewesten in populairen trant. Wij vertelden hem toen van de instelling der taalbond-examens in Zuid-Afrika, hoe die een grooten invloed hadden gehad op het vrijwillig aanleeren van het Nederlandsch. Na eenig nadenken vond hij het een goede gedachte, die men vooral niet uit het oog moest verliezen. Overigens zou het best mogelijk zijn, dat, over niet al te langen tijd, een jaar of tien, op vele scholen, ook de gouvernementsscholen Vlaamsch geleerd zou worden. Men moest echter in het oog houden, dat men niets kon beginnen zonder de kerk, daar de Fransche Vlamingen catholiques praticants zijn. De groote moeilijkheid was, men had geen leeraars en geen boeken. De boeken uit Belgie zijn meer Duitsch dan Vlaamsch. (?) Het groote struikelblok was, dat men klinkers en medeklinkers zoo geheel anders uitsprak in het Fransch, waardoor wie Fransch had leeren lezen, op het eerste gezicht van geschreven Nederlandsch niets begreep, hoewel men het gesproken woord dadelijk vatte. Als anekdote vertelde hij nog, hoe de Boerengeneraals, die bij Kruger's komst geld inzamelden o.a. te Cassel, door de bevolking goed werden verstaan, beter nog dan men Belgische Vlamingen verstond. Hij schreef dit hieraan toe, dat beide volken, Afrikaanders en Fransch-VIamingen hunne taal eeuwen lang bewaard hadden, zonder | |
[pagina 224]
| |
Kerk te Zerkel.
Pastorie van pastoor Em. Descamps, vertegenwoordiger van het A.N.V. voor Fransch Vlaanderen. itteratuur, alleen door mondelinge overdracht. Wij hadden steeds gedacht, dat Vlaamsch-België grooten invloed uitoefende op de Vlamingen in Frankrijk, dat door de nabijheid een levendige cultuurwisseling plaats greep. Maar reeds Pastoor Descamps had gezegd, dat dit niet zoo was, dat men voor Belgen weinig sympathie had. Als hoofdreden gaf hij op, dat zij onder de markt werkten en de inheemsche bevolking verdrongen. Abbé Lemire zette den toestand scherper uiteen, zeide dat in den volksmond ‘Belg’ een beleediging is. Meer sympathie had men voor Holland, waarmede men over zee lange jaren in verbinding had gestaan. Had Jan Bart niet met De Ruijter tegen de Engelschen gevochten? Hij gaf ons de volgende redenen op voor de mindere sympathie:
België had nog geen nationale geschiedenis, Holland wel, en welk eene. Men leerde zelfs in de Fransche schoolboeken den roemvollen tegenstand der Hollanders in 1672; Op alle grenzen haat men de menschen op wie men lijkt, anders zouden er geen grenzen zijn; De Belgen zijn ruw, heftig, onbeschaafd, grands mangeurs, grands buveurs, pas distingués. Belg is synoniem met mal élevé; De Belgen dringen overal door, werken voor minder geld; Een Fransch-Vlaming is niet clérical, plus chrétien que Catholique, terwijl men in België is plus clérical que Chrétien. Groote invloed zou te verwachten zijn van de toekomstige kerkelijke indeeling, als St. Omaars bisschopszetel werd. Het zou dan het Département du Nord en Pas de Calais omvatten, waardoor het Vlaamsche element meer beteekenis kreeg, daar dan een derde van het bisdom Vlaamsch zou zijn, met Vlaamsche priesters, terwijl ook in het andere deel Vlaamsche zielszorg noodig kon zijn bijv. miliciens in Kales (Calais) e.d. Nu vormde het Vlaamsche land slechts 1/10 van het bisdom Atrecht en verzonk dus in het niet. De Vlaamsche zielszorg zou dan beter geregeld kunnen worden. Ook met betrekking tot de Belgische Vlamingen, die in grooten getale voorkwamen o.a. in Rijssel pl. m. 50.000. Te Tourcoing en Roodebeeke (Roubaix) pl. m. 60.000. Er moest dan echter zorgvuldig gewaakt worden voor conflicten met de Belgische geestelijkheid, die op het oogenblik die zielszorg zoo goed mogelijk behartigde. Moeilijkheden waren niet uitgesloten, daar de Belgische geestelijken ‘plus dominateurs’ van aard zijn dan de Fransche. Wij vernamen ook hoe men langzamerhand de bevolking weer trachtte te wennen aan het lezen van geschreven Vlaamsch. Zondags verschijnt in den Cri des Flandres een verhaaltje in het Vlaamsch. Voor wie het niet verstaan, wordt het Woensdag daaraanvolgende nog eens in het Fransch gegeven. Zoo hoopt men dat de nieuwsgierigheid geprikkeld wordt en de leergierigheid opgewekt. Dit geschiedt sinds een jaar. Reeds twaalf jaar verschijnt Tisje Tasje's Almanak. Tisje Tasje was een marskramer uit het midden der 19e eeuw, die om zijn geestigheid en kunde algemeen bekend stond en gewaardeerd werd. Hij heeft bundels spreuken en verhaaltjes nagelaten, die nu door de goede zorgen van het Comité Flamand, voor deze bijzondere gelegenheid zich het Vlaemsch Comiteyt van Vrankrijk neemend worden uitgegeven. Het gesprek, dat van onzen kant gaarne voortgezet zou zijn, moest worden afgebroken, omdat allerlei andere belangstellenden den heer Lemire spreken wilden. Zoo braken wij op en namen ook afscheid van zijn sympathieken medewerker aan den Cri des Flandres. Voor ons was het gesprek van de hoogste waarde geweest. Wij kregen meer nog dan door de woorden, door den rustigen bewusten ernst van denCassel: Tlands Huys.
| |
[pagina 225]
| |
spreker het inzicht, dat er voor het Vlaamsch een I keerpunt kwam. De onverschilligheid was geweken voor belangstelling. Niet meer die gewone belangstelling van leden van het Comité Flamand zonder meer, maar een intense drang naar het volle rijke geestesleven dat alleen de moedertaal geven kan. Hoort Dr. Thooris bij het onthullen van het gedenkteeken voor den schilder Pieter de Coninck te MeterenGa naar voetnoot1): ‘Certes ce regret sincère consiste... à ne pouvoir prononcer les mots que cherche mon coeur flamand, sans les trouver, pour dire ingénument les émotions que de telles solemnités font sourdre au fond de nos âmes; je déplore cette ignorance qui me donne l apparence d'un étranger, à moi dont le père, le grand'père sont nés dans ce pays et quand je surprends en moi-même des gouts, des tendances et des aspirations dont je devine l'origine, j'éprouve toute la mélancolie du déraciné, réduit à traduire ce qu il sent, traduction qui ne peut jamais avoir le charme fondamental de l'oeuvre dont on la retire...’ Dit geschiedde op 16 Juli 1911, door een Vlaming, die geen Vlaamsch meer kende. Hij kent alleen de vage smart, maar wie zijn taal nog wel kent en dan beseft hoe machteloos hij staat als hij haar goed wil leeren en 't niet kan omdat men 't hem belette op school, toen het de tijd was geweest, die voelt dat het anders worden moet, dat de Vlaamsche ziel moet kunnen juichen en opbruisen zonder dat er een prop op wordt gezet met een kraan waaruit wat Fransch opborrelt aan den eenen en wat gebrekkig Vlaamsch aan den anderen kant. * * *
Nog enkele kleinigheden dienen aangestipt. Sinds een maand of drie verschijnen ook in de ‘Bailleuloise’, het weekblad van Belle (Bailleul), mopjes en grapjes in het Vlaamsch en sinds een maand door bemoeienis, van Pastoor Descamps en den heer Béle te Wormhout ook in het Journal de Wormhoudt. Van Vlaamsch in opschriften was niet veel te bespeuren. In Duinkerken heet een toren aan de haven, het oudste monument der stad de ‘Leughenaer’. Men verklaart den naam, doordat er van oud 's geseind werd als een schip, dat in de stad thuis hoorde, in zicht kwam. Daar men zich natuurlijk wel eens vergiste, liep dan vaak vriend en maag voor niets havenwaarts. Zoo noemde men hem den Leugenaar. De toren staat op de Minck, d.w.z. de vischbanken, waar de visch van ouds wordt afgemijnd. Dit waren de eenige Vlaamsche sporen in Duinkerken. Op het platteland had men hier en daar bidkapellen met Vlaamsche opschriften. Maar anders niets. Tusschen Herzeele en Winnezeele hing boven een herberg een oud uithangbord, voor een deel onleesbaar. De menschen, die er woonden wisten niet meer wat er op stond. De plank hing er al, toen zij de herberg overnamen, lange jaren geleden. Wij ontcijferden zoo goed mogelijk: In van een nachtegaal (?) ver (?) koopt men bier brandewijn en genever en logist te voet en te peerde. Later op den weg van Strazeele naar Belle, vlak bij de laatstgenoemde plaats, troffen wij op een huis de volgende opschriften aan: In den calverdans is schoon logijs ook tracteeren wel voor cleenen prys Ernaast is een huis aangebouwd in 1756, nu versierd met een steen, waarop een voorstelling van eenige kalveren dansend naar het pijpen van een doedelaar. Maar nu staat er in het Fransch: Au calverdans. Bon logis à pièd In Hazebroek staat nog een heel oude molen met een Hollandsch opschrift (zie voetnoot blz. 203, vorig nr.). Van nieuwen datum troffen wij te Hazebroek boven een flinke schilderswerkplaats op den Stationsweg met een uithangbord à la Rembrandt het opschrift: Mr. Schilder en Glaswerker. Het bleek een ondernemende Belg te zijn, die als motief opgaf: de menschen kennen hier Vlaamsch beter dan Fransch, dus probeerde hij het ook in het Vlaamsch. Bravo! Alleen valt te betwijfelen of velen het lezen kunnen.
Nog een enkel woord over de bevolking zelve. Die was voor ons een nieuwe verrassing. Vaak op onzen zwerftocht door de landen, in het bijzonder in de streek Hazebroek, Cassel, Wormhout, Steenvoorde, zagen wij plots een figuur als het ware overgeplant uit Holland. Dezelfde snit van jas op z'n Zondagsch, dezelfde boerenpet. Oude vrouwtjes met dezelfde soort zwarte schoudermantels met gitten en dezelfde hoofdbedekking. De jongeren, Noordsche typen, ietwat linksch en scheef in de kleeren zooals bij ons. Voeg daarbij de vrij zuivere spraak in die streken en je kon een oogenblik meenen in Holland te zijn. Het volk was bezadigder en kalmer dan in België en leek beschaafder over het algemeen dan bij ons, doordat het groote-stadsrapaille ontbrak (behalve wellicht in Duinkerken). Men doet blijkbaar meer dan bij ons aan geregelde volksvermaken. Overal zagen wij den mast voor het gaaischieten. Overal speelde men in z'n vrijen tijd het bolderspel. We hadden geen gelegenheid om ons in de spelregels te verdiepen, maar het kan als volgt beschreven worden: Men laat dikke schijven van hout of steen (ongeveer in den vorm van Hollandsche kazen, maar iets kleiner) rollen naar een paal op een meter of acht afstands geplaatst. Aan den eenen kant wordt de kaas met leem of klei bezwaard, want de kunst is om, na hem een meter of zeven rechtuit te hebben laten gaan, hem dat paaltje te laten omzwenken. Winnaar is dan blijkbaar wiens kaas (bolder) de grootste omzwenking volbrengt. (Ik vraag de ‘Vlaamsche bolderkerels’ vergiffenis als ik hun geliefd spel, waarnaar ze zich zoo met trots noemen, wat al te barbaars uiteenzet). We woonden in Winnezeele of daaromtrent zelfs een intercommunale wedstrijd bij, waar de kunststukjes gewoon op de keibestrating vertoond werden en waar de bolders langs en over de hellende trottoirs tegen stoepen en hekken opbotsten. Met veel graagte nam men de liedjes, die wij hadden meegenomen in ontvangst. Behalve hier en daar op straat of in een herberg, waar 't te pas kwam, gaven wij aan Pastoor Descamps een goede hoeveelheid ter verspreiding in zijn Parochie. Ook boden wij aan den heer Lemire eenige ter kennismaking aan. In totaal hadden wij 140 liederbriefkaarten, 10 Moederken's alleen en 10 stuks van het Algemeen Nederlandsch Verbond-lied bij ons. Met belangstelling werden de liederen van de ‘R.K. diocesane vereeniging tot bevordering van den Volkszang in Limburg’ ontvangen. Haar reclamebriefkaarten ‘De Varende Zanger’ trokken de aandacht. Abbé Lemire behield zich het recht voor enkele der liederen in het Vlaamsch om te werken en in zijn blad te publiceeren. (Slot volgt). W.J.L. VAN ES. |
|