Nederland in Hongarije.
Een bewijs ervoor, hoe weinig men bij oppervlakkige kennismaking beoordeelen kan in hoeverre een vreemd land tot Nederland in handelsbetrekkingen staat, vindt men in Hongarije. De Nederlander, die dezen staat en in 't bijzonder zijn hoofdstad, Budapest, bezoekt, zal, wanneer hij van Hongaren inlichtingen dienaangaande tracht in te winnen, in 't algemeen den indruk krijgen dat wij enkel en alleen bekend staan als een uitvoerland van cacao en likeuren. Deze twee artikelen vindt men er echter in verbazingwekkende hoeveelheden! Er is letterlijk geen winkel, waar levensmiddelen worden verkocht, of van Houten, Korff, Blooker en anderen prijken er in de uitstalkast, waardig bijgestaan door Fockink en Bols. Ook maatjesharing en zelfs Haagsche hopjes mag men niet vergeten, die er eveneens toe bijdragen ons vaderland in het oog der Hongaren tot een soort van Luilekkerland te maken.
Een minstens even groote plaats nemen echter de tuinbouwartikelen in, al is dit misschien minder bekend. Dat de tulp, de nationale bloem van Hongarije uit Holland komt, weten wel is waar de meesten, en men kan gerust beweren dat bloembollen met wagenladingen ingevoerd worden. Doch heeft iemand in Holland er begrip van hoeveel komijn ons landje naar een zoo betrekkelijk verwijderd en weinig bekend afzetgebied stuurt? Om niet te spreken van de tomaten, die in ons vaderland nauwelijks gegeten worden en van 't Westland regelrecht het buitenland ingaan. Niet minder verwondering baart het zoowel aan vreemdeling als landgenoot te hooren dat de prachtige sierplanten in de plantsoenen en stadsparken, ja zelfs in den tuin van den koninklijken burcht voor een groot deel uit Boskoop komen.
Dit zijn feiten, die men in Budapest wonende, eerst langzaam aan, in den loop der jaren ervaart; want, alles wat de Nederlanders doen, doen zij zoo stil mogelijk, waarschijnlijk om de aandacht van lastige mededingers niet op hun zaken te vestigen. Toch is mij reeds gebleken dat ook onze nijverheid hier heel wat in te brengen heeft.
Zoo gebeurde het eenmaal dat ik op het Donaucorso wandelend, een baggermolen op stroom zag liggen.
Hij heette ‘Hungaria’ en voerde de Hongaarsche vlag, doch voor een Hollander moest het op den eersten blik duidelijk zijn in welk land hij op stapel gestaan had. Door met een veerbootje over te varen kwam ik er dicht genoeg langs om den naam van de werf te lezen. Hij bleek van Smulders uit Utrecht te zijn. Dezelfde stad trok nog eens mijn opmerkzaamheid toen iemand, die een electrischen ventilator kwam opstellen, mij mededeelde, dat hij dat artikel eveneens uit Utrecht betrok. Eenmaal ben ik ook een sleeperswagen tegengekomen, hoogopgeladen met vierkante kistjes, op elk waarvan met groote letters het goednederlandsche woord: ‘breekbaar’ stond. Kan iemand mij misschien zeggen welk breekbaar artikel in zulke hoeveelheden uit Nederland naar Hongarije ingevoerd wordt?
Stemt het niet tot nadenken wanneer een willekeurige huisschilder wien men opgedragen heeft een deur wat op te knappen, met een groote bus vernis van een Rotterdamsch fabrikant (zijn naam is mij helaas ontschoten) komt aandragen? En wanneer men dan een dag of wat later een landgenoot ontmoet, die vertelt en bewijst dat de grootste goud-en zilversmeden van Budapest, die hun eigen fabriek hebben, zilveren serviezen en dergelijke kostbare voorwerpen, van Van Kempen uit Voorschoten betrekken, begint men te gelooven, dat er nog wel heel veel meer zal zijn, de kunst is maar het te ontdekken.
Van tabak heb ik nog niet gesproken. Dit genotmiddel is in Hongarije aan een staatsmonopolie gebonden, en de regeering koopt verbazende hoeveelheden van Rotterdamsche en Amsterdamsche handelaars. Ik ken geen cijfers, doch men zegt, dat het in de millioenen loopt.
Met een enkel woord wil ik nog gewag maken van de Nederlandsche geldinstituten, die zaken drijven in Hongarije. Daar zijn in de eerste plaats twee levensverzekeringmaatschappijen de ‘Dordrecht’ en de ‘Holländische’, die beide eigen gebouwen in Budapest hebben en wier enkel Hongaarsch bedrijf grooter is dan het geheele bedrijf van vele Nederlandsche maatschappijen. Verder de Maatschappij van Zekerheidsstelling uit Amsterdam, welke een zeer bloeiende nederzetting bezit, en eenige andere banken zooals de ‘Bankinstelling’ en de ‘Bank voor Zakelijk Onderpand’ uit den Haag, de ‘Algemeene Maatschappij’ uit Middelburg, e.a die er alle het hare toe bijdragen den geldhonger van het land te stillen.
Hongarije is één van de landen waar de Nederlandsche koopmansgeest in stilte werkt. Wanneer men zich geen moeite geeft te zien, bemerkt men er niets van. Doch allengs komt men tot de overtuiging dat onze kooplieden en financiers overal hunne kanalen hebben weten te vinden en, zooals het zoo dikwijls gaat, de vreemdelingen, waarmede zij in aanraking komen, waardeeren hun streven en erkennen de deugdelijkheid onzer vaderlandsche voortbrengselen, terwijl de meeste landgenooten er als onbekenden tegenover staan.
v.H.