Neerlandia. Jaargang 15
(1911)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNederlandsche Menu's.Aan Nederland, het maandblad der Internationale Vereeniging van Hotel-, Café-, Restaurant- en Societeitsbedienden, is het volgende ontleend:
Waarom geen Nederlandsche Menu's? Het antwoord schijnt voor de hand te liggen: omdat wij voor de meeste spijzen geen Nederlandse namen bezitten en zelfs het woord ‘menu’ niet kunnen vertalen. Moeten wij ons bij dit antwoord nu maar neerleggen? Een mens bootst voortdurend na. Ik geef 't gaarne toe. Hoe zou een kind leren spreken als 't niet begon met opgevangen geluiden na te maken? En hoe zou een volk zich op de hoogte van zijn tijd kunnen handhaven als 't niet heel veel van andere volken overnam? Maar... er zijn grenzen. Een mens, die nooit iets anders doet dan nabootsen en een volk, dat niet gevoelt hoe nauw met het behoud en de zelfstandige ontwikkeling van zijn eigen taal verbonden is het behoud en de zelfstandige ontwikkeling van zijn eigen karakter, verliezen al gauw ieders achting. Wie op achting prijs stelt, moet eerst zichzelf zo achtingswaardig mogelik maken; maar dan ook... zichzelf durven zijn. Ik keer terug tot de menu's. Als een Nederlander op een menu leest: Vol au vent à la Toulouse, weet hij dan wat hij te eten krijgt? Meestal ja, hoewel nooit volkomen zeker, daar men hem onder die naam niet altijd volkomen hetzelfde voorzet. Als hij leest: Chaufroix de pigeons, weet hij 't dan ook nog? Soms ja, maar heel dikwijls denkt hij, dat er een drukfout in het spel is en dat hij duiven dient te krijgen, die warm en koud tegelijk zijn. En als hij leest: Potage à la Moligotawny, weet hij dan wat hij krijgt? Ik durf zeggen: dan weet hij 't in 't geheel niet meer. Waarom dan op menu's namen gezet, die ons in 't geheel niet of niet volkomen duidelik maken wat wij te eten krijgen? Verdient het dan niet de voorkeur eenvoudig te schrijven: rundvlees, koolsoep, hutspot of eierstruif? Was ik kok dan wist ik waaruit elke spijs is samengesteld en hoe ze wordt toebereid. En dan zou ik met die wetenschap wel Nederlandse namen kunnen vormen, die 't voor iedere beschaafde Nederlander duidelik maakten wat hem zou worden voorgezet. Weg toch met die armzalige mening, dat Nederlandse uitdrukkingen vertaald moeten worden uit het Frans, het Engels of uit een andere, taal. Laat ons volgens het karakter van onze eigen taal eigen uitdrukkingen vormen. Dan weten wij tenminste wat wij zeggen en dan weten onze landgenoten 't ook. Wat doet het er toe of wij voor het woord ‘menu’ geen Nederlands woord hebben en voor het woord ‘Glacier’ evenmin? Kunnen wij dan boven een lijst van spijzen niet zetten: ‘spijslijst’ of ‘lijst der spijzen’ of eenvoudig ‘Gerechten’? In Den Haag zijn ‘Menu's’ te verkrijgen, waarop gedrukt staat ‘Gerechten’ en wie het adres van den papierhandelaar verlangt, die ze levert kan dit bij mij verkrijgen. En was ik een ‘Glacier’, ik zette op mijn winkel: Room- en Vruchtenijs. Zouden de menschen dan heusch niet weten, dat zij bij mij een Plombière konden snoepen? Zouden snoeplustige vreemdelingen denken: daar worden scharretjes verkocht? Ik geloof er niets van; maar ik geloof wel, dat wij door onze taal hoog te houden ons minder belachelik zouden maken in de ogen van de Nederlanders, die iets voelen voor het nationaal karakter en ook van de vele vreemdelingen... op wier achting wij immers zo gesteld zijn. Den Haag. MARCELLUS EMANTS.
Over hetzelfde vraagstuk ontvingen wij een ingezonden stuk, dat de kwestie van een vakstandpunt bekijkt. Het luidt: Arnhem, 28 Jan. 1911. Een dezer dagen gebruikten twee heeren in Restaurant Noble te Arnhem het middagmaal. Toen ze weg waren bemerkte ik op de spijskaart het bekende groene zegeltje: ‘Briefwisseling enz. in 't Nederlandsch’ en bovendien was met potlood op de kaart geschreven: ‘Daar misschien hier wel eens Hollanders komen, zou eene Hollandsche spijslijst aanbeveling verdienen.’ Door het gebruik der zegeltjes vermoed ik, dat die heeren lid van Uwe vereeniging zijn en hoop ik dus langs dezen weg hen te bereiken, daar ze mij onbekend waren. Ik zelf gebruik ook bij voorkeur Hollandsch of nog liever Nederlandsch, dit zullen die heeren ook wel bedoeld hebben, zooveel mogelijk vermijd ik vreemde woorden zoowel in spraak als schrift. Voor mijne spijslijsten echter gebruik ik onze eigen taal. Ja, de keuken houdt er eene eigen taal op na en wel een soort van Fransch. De geneesheer gebruikt evenals de natuuronderzoeker Latijn en daarmede maakt hij zich overal verstaanbaar. Febris Typhoidea verstaat een Duitsche, Engelsche, Fransche enz., geneesheer evenals elke vreemde natuuronderzoeker verstaat Oxigenium, Erica Vulgaris, Homo Sapiens enz. Kijk, dat keukenfransch is nu ons vaklatijn. Waar U nu komt en U ziet op een spijslijst: Ris de Veau Grand' mère, het is overal hetzelfde gerecht. Bovendien zijn het vaak eigennamen, namen van hen die den schotel het eerst bereidden, uitvonden zouden we haast zeggen. Ik zeide een soort Fransch, omdat lang niet alles Fransch is, er loopt van alles doorheen, Engelsch, Russisch, Nederlandsch. Met de kennis van bovenstaand, waarover een betoog zou zijn te schrijven van vele bladzijden, zullen de bedoelde heeren en met hen vele voorstanders van de Nederlandsche taal het ons niet ten kwade duiden, dat ook wij gaarne onze vaktaal gebruiken, die bovendien dikwijls niet of althans moeilijk en leelijk vertaalbaar is. Hoogachtend, JOSEPH G.S. NOBLE, Velperbuitensingel 5.
* * *
U vraagt mij - die voor Nederlandse woorden op onze spijslijsten ijver en in mijn huis ook uitsluitend Nederlandse woorden daarop zien wil - op het bovenstaande stukje iets te antwoorden. Ziehier wat ik te antwoorden heb. Nadat in Duitsland (na 1870) het besef van een nationale waardigheid, die hoog gehouden moest worden, weer was opgeleefd, begrepen de Duitsers, dat zij in de eerste plaats aan hun eigen taal de eer dienden te geven, die haar toekwam. Hun keizers gingen daarin voor. Een ‘Allgemeiner Deutscher Sprachverein’, die nu wel 30.000 leden zal tellen, werd gesticht om te zorgen voor ‘eine Verdeutschung in der Gerichtssprache, im Handel, in der Heilkunde, in den Schulen, beim Spiel und Sport, auf der Speise- und Tanzkarte.’ Dit geschiedde onder de leus: ‘Die Deutsche Sprache erfreut sich in Heimat und Fremde nicht immer der Achtung und der Pflege, die ihr gebühren.’ Sinds hoort men op de Duitse spoorwegen niet meer | |
[pagina 53]
| |
Kondukteur roepen, maar ‘Schaffner’, werd het Couvert tot ‘Besteck’ en maakte op tal van spijslijsten de Sauce plaats voor de ‘Tunke’, het menu voor de ‘Speisenfolge’. Voor een dergelik doel stichtten de Zuid-Afrikaners hun ‘Waakzaamheidskommissie’. De houding van de heer Joseph G.S. Noble is te begrijpen en... te verontschuldigen. De houding van de Duitsers verdient onze achting en onze bewondering. Wij, Nederlanders, hebben nu Engelse woorden voor onze lichaamsoefeningen en spelen; het Duits dringt door in ons schaakspel, onze muziek, onze wetenschap; volgens de heer Noble genieten we van keukenfrans bij ons etenGa naar voetnoot1) en bij de behandeling van de wet tegen de zedeloosheid werd in de Tweede Kamer uit De Standaard aangehaald: gewone Hollandse woorden worden vaak niet gekend, terwijl een vreemde uitdrukking voor de grote massa de schijn van bekendheid geeftGa naar voetnoot1). In België roepen de Franskiljons de Vlamingen toe: wat voor recht hebben op een eigen Hogeschool mensen, die niet eens een eigen taal bezitten? Als wij, Noord-Nederlanders, nog een poosje voortgaan op het voetspoor van de heer Noble zullen de Duitsers zeker niet nalaten ons toe te roepen: wat voor recht heeft op onafhankelikheid een volk, dat niet eens in staat is geweest zijn eigen taal te bewaren? MARCELLUS EMANTS. |
|