Een grootsch werk.
Te Aalst in België is een geleerde bezig aan een Nederlandsch woordenboek der geneeskunde, een werk waarmede hij niet alleen zich zelf, maar tevens de Vlaamsche wetenschap en de Nederlandsche taal eert.
Hier is de titel van het groote werk: Nederlandsch Woordenboek en Kunstwoordentolk der Geneeskunde, Heelkunde, Artsenijbereidkunde en Hulpwetenschappen, meestal afleidend en vertalend, veelal verklarend en beschrijvend, door dr. Isid. Bauwens; uitgegeven bij den Nederlandschen Boekhandel te Antwerpen en Spitaels - Schuermans, drukker-uitgever te Aalst.
Prof. dr. H. Burger, te Amsterdam, schrijft er over in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde. Toen er anderhalf jaar geleden een proefaflevering verscheen, vestigde hij er reeds de aandacht op. Hij wees toen al op den buitengewoon degelijken opzet van het werk en op de zeldzaam veelzijdige kennis van den schrijver, maar gaf de vrees te kennen, dat een zoo reusachtig breed opgezet gebouw wel eens niet zou kunnen worden voltooid of althans voor vele beurzen te kostbaar zou worden.
Bij een herdruk van de eerste aflevering schreef dr. Bauwens aan prof. Burger, dat hij, ondanks de bedenking van zijn criticus, de stof nog uitgebreid had. En ‘nu kloek aan’, schreef hij; ‘onverdroten en met noeste vlijt vooruit!’
Thans zijn er vier afleveringen verschenen; een vijftig voor het minst moeten er volgen, maar het materiaal ligt opgestapeld, en zoo hem het leven en de werkkracht gespaard blijven, rekent hij, dat in enkele jaren zijn arbeidsideaal zal zijn verwezenlijkt.
En dan zegt prof. Burger verder:
‘Daarmee zal tevens een werk zijn tot stand gebracht, dat in de Nederlandsche geneeskundige literatuur zijn wedergâ niet vindt. Ja al wat er aan geneeskundige woordenboeken bestaat zal het ver achter zich laten. In het grootste der thans bestaande, den 25sten druk van Littré en Gilbert, worden 45.000 artikels besproken; Bauwens rekent op een 60.000.
Men behoeft slechts een der reeds verschenen afleveringen door te zien, om een indruk te krijgen van de schatten, die in deze beide lijvige boekdeelen zullen worden bijeengebracht. Niet alleen een woordenboek der geneeskunde in zes talen, maar een ongelooflijk volledige encyclopaedic, een verklarende gids op heel het gebied der geneeskunde en al wat daaraan ook maar in de verte verwant is. Niet alleen de vertaling der woorden met hun taalkundige afleiding; maar tevens de verklaring der begrippen, het ontleedkundig, physiologisch, scheikundig verband, en al de toepassingen.
Ziet, een gids wordt onmisbaar in den altoos aangroeienden en zich onrustbarend vertakkenden doolhof der geneeskundige terminologie. Onmisbaar, zoowel voor de geneeskundigen zelf als voor vele buitenstaanders, voor wier maatschappelijken arbeid de geneeskunst een steeds grooter beteekenis verkrijgt. Aan levens- en ongevallen-verzekeraars, aan rechtskundigen en wetgevers durf ik Bauwens als een betrouwbaar leidsman met volle gerustheid aanbevelen.
De stemmen der pers, voor zoover zij van dit werk reeds gewag maakten, zijn één van toon: het is “een reuzenonderneming, bijna een onmogelijke taak voor één mensch.” Inderdaad ziet men werken als dit steeds ontstaan door den gezamenlijken arbeid van gansch een staf van medewerkers. Bauwens bepaalt zich er toe, de drukproeven, reeds kant en klaar, ter keuring aan deskundigen toe te zenden. Hij heeft zich voorgenomen heel het werk zelf te verrichten.
Moge het hem gegeven zijn den kroonsteen te plaatsen op den tempel, waarvan thans de muren uit den grond komen schieten.’