Neerlandia. Jaargang 14
(1910)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTaal- en Toonkunst.Zeker zullen velen, die onze taal- en toonkunst een warm hart toedragen, met genoegen het artikeltje in Neerlandia van November hebben gelezen, waarin een man van hoog gezag zijn rechtmatigen toorn loslaat over degenen die hun plicht verzaken door eigen taal- en toonkunst den rug te keeren en steeds aan het uitheemsche, al is het zelfs minderwaardig, de voorkeur geven: de uitvoerende kunstenaars. Blijkbaar heeft de hooggeachte schrijver, Bernard Zweers, vooral het oog gehad op het kunstlied, dat hij in bescherming wilde nemen; doch er is meer dat onze aandacht vraagt. Ook de Nederlandsche toondichters gaan in deze niet vrij uit. Hoeveel werken toch van onze beste componisten werden geinspireerd niet door eigen, maar door vreemde taal? Is het dan wonder, dan men met eenig recht kan spreken van gemis aan eigen-nationale muziek? Waar de grondgedachte - in den tekst - door het oneigene is uitgedrukt, hoe kan daarop door | |
[pagina 263]
| |
de muziek den stempel van het eigene worden geplaatst? Doch ook hierin is verandering ten goede gekomen: onze Hollandsche muziekliteratuur is in de laatste jaren met tal van prachtwerken verrijkt. Doch aan het bezit alleen dier werken hebben wij weinig, zoo zij niet tot uitvoering komen. Het zijn niet alleen de solisten die in verzuim blijven ons Hollandsche lied te propageeren, ook de zangvereenigingen zijn niet zonder schuld. Is het niet bespottelijk dat zangvereenigingen werken uitvoeren waarvan de tekst door de leden niet verstaan en zeker niet gevoeld wordt, en waarvoor het instudeeren dubbel zooveel tijd kost om alleen maar tot een dragelijke uitspraak te komen? En toch hoe vaak zien wij dit gebeuren bij werklieden-zangvereenigingen? Het is of alles wil samenwerken om eigen taal- en toonkunst in den hoek te drukken. Overal is het gift doorgedrongen. Een vereeniging spitst er zich op, gaat er prat op, maakt er reclame mee als zij het buitenkansje heeft een vreemd werk als eerste uitvoering op haar programma te kunnen plaatsen. Maar waar blijven nu de betere zangvereenigingen met het jongste prachtwerk van onzen Bernard Zweers: ‘Aan de Schoonheid’?Ga naar voetnoot1) Nog onlangs bij een feestconcert eener werkliedenzangvereeniging alhier, waarbij twee onzer meest gevierde zangeressen zouden meewerken, vermeldde het programma niet één Hollandsch lied. Door onwelzijn van een der solisten werd het program gewijzigd en kregen we zoowaar één Vlaamsch liedje te hooren. Niet slechts te Amsterdam maar ook hier als elders zijn er misstanden aan te wijzen en blijven de loffelijke afwijkingen slechts uitzonderingen. Ja zelfs tot in de Hollandsche uitgaven zien wij hetzelfde lamlendige gebeuren. Waartoe in Hollandsche werken nog steeds dat geleuter met Italiaansche benamingen? Al zijn er enkelen ter wille van beknotheid te verkiezen, de meesten toch zijn even zuiver en even juist door Hollandsche benamingen te vervangen. In Holland: Hollandsch! Doch bij het vele slechte dat nog overal voortwoekert is toch ook wel kentering ten goede te bespeuren. Zweers zegt het zelf dat - tegen de verdrukking in - de Hollandsche kunst zoo prachtig opbloeit. En is dit het geval met het kunstlied, met evenveel recht kan men dit zeggen van het volkslied. Wordt de zedelijke kracht van een volk door kunst gevoed en wel vooral door taal- en toonkunst, het volkslied en het lied in den volkstoon is daarbij wel het krachtigste middel om het stambewustzijn te verhoogen en te verlevendigen. Het volkslied - met zijn eenvoudige constructie en factuur - die er de gebiedende eischen van zijn - of zijn niet de mooiste en populairste volksliederen juist die welke zich slechts in tonica- en dominant-harmonie bewegen? - het volkslied grijpt het volk in zijn ziel, het wordt er zijn kracht door bewust, het zingt er zijn lief en leed door uit, het verheerlijkt er in zijn koning en land. Dat volkslied laat zich niet opdringen door wie en wat ook: het volk kiest zelf zijn lied, en waar er met recht sprake kan zijn van de vox populi, dan is het wel hier. Maar al te lang hebben de buitenlandsche minderwaardige producten als Fransche chansons en Duitsche Liebeslieder ons stambewustzijn vertroebeld; in de muziekkastjes onzer Hollandsche jonge dames vond men van allerlei, behalve het Hollandsche lied. Daarom is 't wel verblijdend dat er een nieuwe en frissche wind waaitGa naar voetnoot1), die in het zuiden - Limburg - is opgestoken om, naar wij hopen, ons heele land van vreemde smetten te zuiveren. Tal van vereenigingen zijn tot stand gekomen om het volkslied in bescherming te nemen; bonden zijn verrezen om het volkslied te propageeren; er komt nieuw leven. Maar voor een zeker welslagen is er nog meer noodig. Wij behoeven de hulp van de solisten, en wel vooral van de besten. Wanneer de meest gevierde zangers en zangeressen willen begrijpen hoeveel nut zij kunnen stichten, door zich nu en dan eens over het volkslied te willen ontfermen, dan eerst zal van een gestadige ontwikkeling van den kunstzin van het volk sprake kunnen zijn. Door het volkslied tot het kunstliedGa naar voetnoot2), dat is hierbij de eenige en ware weg. Wij behoeven de hulp en medewerking van recensenten, die voorlichters van het groote publiek. Zij kunnen er zooveel toe bijdragen om door waardeertng ook van het eenvoudige volkslied, het geloof aan een volkskunst bij het volk te versterken en te verlevendigen. Wij behoeven de hulp der zangvereeniging die het zich niet slechts een plicht maar ook een eer moesten rekenen het Hollandsche lied de eereplaats op hunne programma's in te ruimen. Zoo moest er door krachtige samenwerking naar gestreefd worden den kunstzin van het volk aan te kweeken, het stambewustzijn te versterken, en eigen nationale kunst te verheerlijken. J.P.J. WIERTS. Den Haag, November 1910. |
|