keerd zijn, indien zij, zonder rekening te houden met het ontwikkelingsproces dat het Hollandsch ondergaan heeft alvorens het tot den rang van letterkundige taal in het Noorden opklom, het Vlaamsch als dusdanig wilden beschouwen. Trouwens, men zou dan de vraag kunnen stellen: Welk Vlaamsch moet dan als beschaafde omgangstaal worden aangenomen? Gewoonlijk komt in dergelijke omstandigheden in aanmerking, geheel onwillekeurig natuurlijk, het dialect van de streek waar het sterkst ontwikkeld economisch leven heerscht of waar de schitterendste uiting van cultuur is waar te nemen. Zal het dan het Brabantsch zijn of het West-Vlaamsch, het Limburgsch of het Oost-Vlaamsch?
Verkeerd is ook de gewoonte om de benaming Nederlandsch als gelijkwaardig te beschouwen met Hollandsch. Het Hollandsch mag niet met meer recht daarop aanspraak maken dan het Vlaamsch, en Hollandsch zoowel als Vlaamsch zijn slechts de benamingen van twee gewestspraken, die het Nederlandsch als letterkundige taal, als beschaafde omgangstaal hebben. Dat die letterkundige taal, die beschaafde omgangstaal in het Noorden wat Hollandsch ge int zal zijn en bij ons een Vlaamsch kleurtje zal dragen hindert niets, is overigens niet te vermijden en behoeft ook niet vermeden te worden.
Dat men er zich toch van overtuige, dat het hier niet een zaak van benamingen alleen is, maar dat het vraagstuk een veel wijder draagkracht heeft! Toen het Voorloopig Bewind na de omwenteling van 1830 het Fransch als de eenige officieele taal van België uitriep en de verklaring aflegde dat het onmogelijk zou zijn een officieel en Nederlandschen of Hoogduitschen tekst der wetten en besluiten uit te geven, deed het dit, omdat, naar het luidde, ‘die talen onder de inwoners van zekere plaatsen in gebruik van provincie tot provincie, ja van district tot district verschillen.’ Dat dit ‘arglistige’ argument niet steekhoudend was, zal wel ieder begrijpen, die maar eenigszins weet wat een taal is; want met evenveel reden had men het ook op het Fransch kunnen toepassen. Dat het niet gebeurde vond onder andere redenen zijn oorzaak in de omstandigheid, dat men het besef had dat boven de dialecten van het Fransch een algemeene, beschaafde gesproken zoowel als geschreven omgangstaal bestond.
En deze taal is het welke in de scholen wordt onderwezen, zonder inmenging van eenigen diabetischen bijsmaak. Particularisten kunnen dat misschien betreuren, maar zij die voelen dat het bestaan van zoo een omgangstaal een sociale noodwendigheid is zullen dan ook al hun krachten inspannen, in het belang van die taal zelf en van het volk dat haar spreekt, om haar tot stand te brengen.
Met het Nederlandsch is dit in Vlaanderen ongelukkiglijk nog niet overal het geval. Daar wordt in de meeste scholen geen Nederlandsch, maar Vlaamsch onderwezen. Indien het hier slechts een naam gold, dan zou het nog zoo erg niet zijn maar in werkelijkheid is dit Vlaamsch de gewesttaal. Hoe zeldzaam zijn dan ook degenen, die, als gevolg daarvan, in den dagelijkschen omgang zuiver Nederlandsch spreken! Zoo een toestand breng mee dat vreemdelingen die in Vlaanderen verblijven en de taal van de bevolking willen aanleeren, zich meestal het dialect eigen maken van de streek waarin zij leven, in plaats van de letterkundige taal die zij er niet te hooren kunnen krijgen. Hoe dikwijls hebben wij tegenstrevers van onze taal en onze beweging niet hooren verklaren hoe leelijk zij het plaste Vlaamsch, maar hoe mooi zij het beschaafde Nederlandsch vinden? En hoeveel tegenstand tegen onze taal zou niet gebroken worden, indien wij die tegenstrevers steeds in de gelegenheid konden stellen zuiver Nederlandsch te hooren te krijgen! Om daartoe te geraken echter zou men in de eerste plaats, ten einde alle misverstand te vermijden, den naam Vlaamsch door Nederlandsch moeten vervangen, waar er sprake is van onze taal, evenals het aanbeveling zou verdienen dat de Noord-Nederlanders hetzelfde deden met den naam Hollandsch. Terzelfdertijd zouden de Vlaamschgezinde vertegenwoordigers van het Vlaamsche volk, in Senaat en in Kamer, in Provincieraad en Gemeenteraad, er steeds voor moeten waken dat in wetsteksten, besluiten, verordeningen, enz. het woord Nederlandsch gebruikt wordt, waar men onze taal op het oog heeft.
Het kan geenszins de bedoeling zijn de woorden Vlaamsch of Hollandsch te verbannen; men ga voort deze te bezigen telkens als men iets specifiek Zuid-of Noord-Nederlandsch wil aanduiden. Doch wanneer men iets wil aangeven dat eigen is aan alle deelen van den Nederlandschen stam, kan alleen het woord Nederlandsch heel het begrip dekken. Op die wijze zal meer dan één vooroordeel, veel misverstand en tegenstand uit den weg worden geruimd.