Dr. Hendrik Claeys. †
1838-1910.
In dezen priester dichter, lid van het A.N.V., verliest de Groot-Nederlandsche Beweging weer een van haar overtuigde voorstanders. Voor het A.N.V. gesticht was en het begrip Groot Nederland tot de geesten was doorgedrongen, had hij reeds bewezen dat dit begrip in hem tot een levend beeld was geworden. Zoo zei hij o.a. op het XXIe Nederl. Taal- en Letterkundig Congres, - waarvan hij een der ondervoorzitters was, - in 1891 te Gent gehouden: ‘Wij, Zuid- en Noord Nederlanders, (rekenen) ons tot één volk, één volk door afkomst en geboorte, één volk door hetgeen de ziel der natie, de natie zelve is. door de taal. Wij hebben ééne en dezelfde spraakkunst, ééne en dezelfde letterkunde, ééne en dezelfde taal: de Nederlandsche.’
Hij is tot het einde van zijn leven de overtuiging trouw gebleven, die hij reeds als jong student koesterde, toen hij te Leuven in de Vlaamschgezinde Studentenvereniging ‘Met Tijd en Vlijt’ voor zijn beginselen ijverde. Hij was één van de eerste achttien leden der Koninklijke Vlaamsche Academie, bij haar stichting in 1886 en in 1894 nam hij het ambt van bestuurder van dit Genootschap waar.
Als jong dichter had hij het voorrecht de raadgevingen van Prudens van Duyse te mogen ontvangen. Hij bracht vooral gelegenheidsgedichten voort; verschillende van zijn letterkundige scheppingen werden op muziek gezet door Tinel en hij was ook de schrijver van den Huldezang aan Conscience, in 1881 te Brussel uitgevoerd, bij gelegenheid van de grootsche hulde aan Vlaanderen's vruchtbaarsten schrijver gebracht.
Ook een redenaar was hij, wien het niet aan talent ontbrak. Hij sprak o.a. de lijkrede uit op Conscience en Gezelle.
Zijn verdiensten werden door de Hoogeschool te Leuven erkend, die hem, tegelijk met Gezelle, tot doctor honoris causa uitriep.
Hij was niet een voorvechter, maar een stille werker, en als dusdanig heeft hij zijn taak gewetensvol vervuld.