Neerlandia. Jaargang 14
(1910)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOns Paviljoen.De Brusselsche briefschrijver van de Nieuwe Courant in Den Haag beschrijft in een zijner beschouwingen over de Tentoonstelling te Brussel ook ons Paviljoen.
‘Ja, het is een belangwekkend paviljoentje’, zoo schrijft hij, ‘dat van Groot-Nederland’, waarvan een bezoek, aan Nederlanders vooral, ten sterkste kan aangeraden worden. Sommige oppervlakkige of vijandig gezinde personen mogen wel eens spottend gelachen hebben bij het vergelijken van dien weidschen naam met het kleine gebouw, maar hij die werkelijk zijn geest met nieuwe kennis verrijken wil, zal dáár kunnen leeren hoe groot inderdaad het kleine Nederland was in het verleden, welke ruimte het thans nog beslaat in de wijde wereld en welke plaats het Nederlandsch nog over het aardrijk inneemt.’
Het allereerst wijst hij tot staving van dit betoog op de schitterende inzending van den Ned. Boekhandel en komt daarna tot hetgeen het A.N.V. en het Vlaamsch Handelsverbond ten toon stellen.
‘Daar vinden wij de werking van het Nederlandsch nationalisme op zijn best. Een diagram maakt ons den groei van het ledental van het A.N.V. sedert 1895, jaar van de stichting, aanschouwelijk; van 67 leden klom het tot 13.000 in 1910. Een mooie vooruitgang zou men, oppervlakkig geredeneerd, geneigd zijn te zeggen, doch wanneer men elders in dit compartimentje leest: ‘Vlamingen, meer dan 16.000.000 menschen spreken uwe taal’, dan is het wel een teleurstelling te moeten vaststellen, dat op die 16.000.000 menschen, over heel de wereld verspreid, slechts l/1230 lid van het A.N.V. is. Des te meer bewondering moet men koesteren voor de werking van deze vereeniging met haar beperkte hulpmiddelen. Daar ligt de heele verzameling van haar maandblad Neerlandia en van de verschillende geschriften door haar in het licht gegeven; daar hangen ook kaarten met aanduiding van de plaatsen waar in Nederland en België Afdeelingen van het A.N.V. bestaan. Met fierheid zal de Nederlander de mooi en duidelijk door den heer L. de Boer geteekende kaart beschouwen, die voor titel draagt: ‘De Nederlanders voorheen. Ontdekkingsreizen. Handelsbetrekkingen’. De lijnen die de ontdekkingsreizen aanduiden vormen een netwerk dat heel de wereld omvat en den naam van Holland of Nederland en namen van Nederlandschen oorsprong leest men overal. Het is een stille vingerwijzing dat het niet voldoende is op der vaderen grootheid te blijven teren, maar dat juist het ‘noblesse oblige’ den nakomelingen den plicht oplegt het roemrijke voorbeeld, zij het dan ook niet altijd op dezelfde wijze, te volgen. Dat is de suggestieve kracht welke van deze kaart uitgaat. Daarnaast hangt, als een tegenhanger, een tweede kaart, eveneens door den heer De Boer vervaardigd, en getiteld: ‘De Nederlanders thans. Nederlandsch taalgebied. Vertakkingen van het A.N.V. Nederlandsche stoomvaartlijnen’. Deze laatste vormen, zeker voor een klein land, een zeer eerbiedwaardig getal, en men leert er door dat Nederlandsch sprekenden wonen, niet alleen in Europa, maar ook in Noord- en Zuid-Amerika, in Azië, in Afrika. Een kleine kaart geeft in het bijzonder het Nederlandsch taalgebied in Zuid-Afrika aan. Wie durft nog beweren, dat het Nedelandsche volk een klein volk is? Door kaarten en statistieken kan men ook de nuttige werking van de Boeken-Commissie nagaan; waar in 1903 nog slechts 16.000 boeken verzonden werden, steeg dit getal tot 100.000 in 1910. Een lijst geeft de plaatsen op in de verschillende werelddeelen, waar van April 1903 tot April 1910 boekerijen gesticht werden: 43 in Europa, 5 in Azië, 12 in O.-Indië, 2 in Afrika, 16 in Noord-Amerika, 4 in Zuid-Amerika, 6 in West-Indië, 3 in Australië. Alleen naar Zuid-Afrika werden gedurende dat tijdsverloop 621 kisten met boeken gezonden. Naar 54 plaatsen worden daarenboven nog tijdschriften en (of) dagbladen gestuurd. Cijfers duiden ook hier de ontwikkeling aan, waar in 1905 60 tijdschriften werden uitgedeeldGa naar voetnoot1), bedroeg dit getal reeds 1100 in 1910, terwijl voor de pakken dagbladen die getallen respectievelijk 1000 en 8100 waren. Foto's verleenen een kijkje in het boekenhuis, de boekerij en de pakkamer te Rotterdam, waar de Boeken-Commissie gevestigd is. Een opwekkende zin ‘Nederlanders in Nederland verzorgt uw taal- en stamgenooten in het buitenland’, wijst den Nederlanders op den plicht dien zij in dit opzicht te vervullen hebben. Een kleine, maar gezellige leeskamer bevat een groot aantal Nederlandsche, Vlaamsche, Amerikaansche dag- en weekbladen, zoodat de Nederlander die zich hier bevindt, iederen dag de voornaamste couranten van zijn land kan inzien. Aan de uitbreiding van de in het Nederlandsch verschijnende pers is hier veel aandacht gewijd. Om niet te spreken van exemplaren van de oudste Nederlandsche bladen, wordt een heele wand gevuld met de hoofden van Vlaamsch-Belgische dag- en weekbladen en van Nederlandsche bladen, die buiten Europa verschijnen in Oost- en West-Amerika en Afrika. Voor de dag-, week- en maandbladen die in Nederland worden uitgegeven, was geen plaats genoeg. Alleen vermeldt een enkele zin dat dit getal in 1890 650 was, terwijl het thans ruim 2000 is. Het nog jonge Vlaamsche Handelsverbond laat zijn uit den aard der zaak nog maar kleine werking zien en heeft gezorgd voor een verzameling van in het Nederlandsch gestelde vakbladen. De Nederlandsche vereeniging van postzegels-verzamelaars laat daarenboven nog een collectie, belangwekkend, maar niet geheel volledig, zien van 1000 verschillende zegels en poststukken met Nederlandsche opschriften. | |
[pagina 208]
| |
Boekenhuis der Boeken-Commissie van het A N.V. te Rotterdam.
Groei van het ledental van het A.N.V. sedert 1895.
De inzinking in 1901 was het gevolg van het door den oorlog te niet gaan der Groep Zuid-Afrika. | |
[pagina 209]
| |
Zoo vormt dit paviljoentje een geheel waarop de Nederlander, in de algemeene beteekenis van het woord, met trots mag terugblikken, en waardoor hij kan leeren dat het zijn plicht is alles te doen wat in zijn macht is om bij te dragen de verbreiding van het Nederlandsch in de wereld te bevorderen.’
Aan het slot van zijn waardeerend opstel uit de schrijver een paar opmerkingen. Hij had de opschriften gaarne in vier talen gezien, zoodat zij ook tot gen vreemdeling zouden gesproken hebben. Dan betreurt hij het dat er in dit paviljoen geen voordrachten gehouden zijn over ons land, zijn koloniën, zijn handel, nijverheid, kunst en wetenschap, en ten slotte hoopt hij dat de verzameling niet zal worden verspreid, maar bijeen zal blijven om te worden aangevuld en telkens weer te worden tentoongesteld, nu hier, dan daar. Wat deze laatste opmerking betreft, zij nu reeds medegedeeld, dat deze gedachte ook al bij sommige leden der commissie, door het A.N.V. voor het inrichten van dit paviljoen benoemd, is opgekomen en dat, wanneer straks de tentoonstelling te Brussel weer tot het verleden behoort, dit vraagstuk door de commissie zal worden overwogen. Nadere voorstellen zullen dan aan het Hoofdbestuur van het A.N.V. kunnen worden gedaan. |
|