Moeilijke tijden voor de ‘D.B.U. of Ceylon’.
Onze vrienden, de ‘Burghers’ van Ceylon, beleven met hun Vereeniging, de ‘Dutch Burgher Union of Ceylon’, moeilijke tijden, ofschoon het twijfel te kennen zou geven aan hun afstamming èn tevens aan hun weerstandsvermogen, indien men maar een oogenblik vreesde, dat hun jonge bond deze beproevingen niet zou doorstaan. De droevigste tegenspoed is wel, dat ziekte een paar der ijverigste leden van de Unie bijna dit geheele jaar door heeft belet voor de goede zaak werkzaam te zijn. Men weet met hoeveel ijver een zeker getal leden te Kandy, te Galle, maar vooral te Colombo, aan de studie is gegaan van onze taal, en wezenlijk, bij het begin van dit jaar, kon men in hun kennis niet onbelangrijke vorderingen bespeuren. Dit kwam hoofdzakelijk wijl zij in onze landgenoote, mejuffrouw S. Pieters, en in den heer R.G. Anthonisz, bewaarder van het Nederlandsche archief te Colombo, leermeesters vonden van onvermoeide toewijding. Ongelukkigerwijze zijn juist deze beide dit jaar in hun gezondheid getroffen, allermeest mejuffrouw Pieters, die wellicht haar post in de voorhoede van de ‘Dutch Burgher Union’ zal moeten verlaten en naar het vaderland terugkeeren. Dit zou in meer dan één opzicht een verlies zijn voor de Nederlandsche zaak op Ceylon. Laat ons hopen, dat zij geheel herstelle om nog lang haar werkzaamheid voort te zetten.
Het is dus op dit oogenblik voornamelijk te Galle, dat onze taal beoefenaars vindt, dank zij vooral den ijver en de kennis van den advokaat Mr. De Vos, bekend om zijn heraldieke studiën van Nederlandsche familiën op het eiland. Zijn voorbeeld, en dat van den heer Anthonisz en een paar anderen, bewijst dat er altijd ten minste eenige zijn geweest, die lust hadden in de studie hunner vaderen taal, en het is niet het minst deze lust, die bij de ‘Burghers’ groeit tegen de beproevingen in. Zelfstudie van een taal heeft echter tegen, dat men van niemand ophelderingen kan ontvangen i.z. de uitspraak, welke in niet geringe mate de beoefening van het Nederlandsch bemoeilijkt. Maar in de linguaphoon, de op de taalstudie toegepaste phonograaf, heeft men een krachtig hulpmiddel om in dit bezwaar te voorzien. Het zou wellicht op den weg van het Algemeen Nederlandsch Verbond liggen om met het bestuur der ‘Dutch Burgher Union’ in overleg te treden of van deze zijde de studie onzer taal op Ceylon niet kan worden aangemoedigd. De kosten kunnen niet veel bedragen, indien van hieruit voor dit doel bewerkte grammophoonplaten naar Ceylon werden gezonden. Op dit oogenblik wordt ons land bezocht door Dr. W.G. van Dort, een der oudste en tevens een der geachtste leden van de D.B.U., plaatsvervangend ‘Burgher’-lid van den Raad van Ceylon, die voor dit doel een reeks van platen of rollen denkt mee te nemen. Voor andere talen zijn zij in den handel, jammer genoeg voor de onze niet. In deze richting is er ter uitbreiding van het gebied en ter behartiging van de belangen onzer taal wat te doen, komt mij voor.
In het voorbijgaan mag gezegd worden, dat onze waardige vriend Dr. Van Dort eenvoudig opgetogen is over ons land, in het bijzonder over onze karaktervolle steden. Zeker, het is niet de eerste maal dat hij ons bezoekt: in 1883 is hij hier geweest. Doch behalve dat er tusschen toen en nu heel wat veranderingen, die ook verbeteringen waren, zijn voorgekomen, was toen zijn bezoek maar zeer kort en in gezelschap van een groot getal toeristen. Nu brengt hij eenige weken in ons midden door en hij zal zeker, in Colombo teruggekomen, menigeen onder onze neven, de ‘Burghers’, het hart doen popelen om ook eens een kijkje te nemen in het oude land hunner vaderen, waaruit reeds meer dan een hunner de aangenaamste herinneringen heeft thuis gebracht.
Wat de ‘moeilijke tijden’ aangaat, die de D.B.U. troffen, zij staan in verband met het algemeen bestuur van het eiland, waarvoor deze jonge vereeniging reeds de beteekenis heeft verkregen, welke de helderstziende onder hare voorstanders van het begin af hebben voorspeld. Het is waar, dat naar Britsche schatting het eiland bewoond wordt o.a. door 20.000 ‘Burghers’; het is óók waar, dat de ‘Burghers’ zelf tot geen hooger cijfer komen, dan 4000, hoogstens 5000, en zij kunnen de zaak beter beoordeelen dan de Britsche autoriteiten. Het is tevens waar, dat van die 4000 à 5000 als authentiek te beschouwen ‘Burghers’ er slechts 400 bij de D.B.U. zijn aangesloten, mââr... deze behooren èn tot de welgesteldste leden der ‘Burgher’-gemeenschap, over het algemeen nièt-welgesteld, ofschoon dan toch bij lange na niet arm, èn tot de best-onderwezenen van het geheele eiland.
Ceylon is, gelijk men weet, een kroonkolonie, d.w.z. het wordt geheel van uit het Londensche Colonial office bestuurd, maar dit voorgelicht door den Gouverneur, en dezen door een Raad. De Raad van Ceylon telt al dadelijk twaalf ambtelijke leden om te voorkomen, dat hij iets anders zou begeeren dan wat het Britsche Bestuur aangenaam of gepast vindt, waaraan dan nog door de Regeering worden toegevoegd drie ‘Europeanen’: een lid namelijk voor de planters, een lid voor de kooplieden en een lid voor alle andere Europeesche inwoners te zamen. Dan benoemt de Regeering één lid voor de ‘Burghers’, - sinds geruimen tijd de Honbl. Mr. F.C. Loos, - één lid voor de hooglandsche en één lid voor de laaglandsche Cinghaleezen, één lid voor de Tamilgemeenschap, en een lid voor de Mohammedanen. Van eenig kiesrecht voor de inwoners van Ceylon was hierbij geen sprake, ofschoon, wat het ‘Burgher’-lid betreft, de Regeering goed vond den door de D.B.U. aangewezen candidaat te benoemen.
In een dier liberale bevliegingen, waarmee de Britsche kolonisatie zoo goed den schijn weet te redden, dat zij, de macht geheel in handen houdende, zich iets gelegen laat liggen aan de wenschen naar zelfbestuur harer overheerschten, wenscht de overheid van Ceylon nu eenige onbeduidende wijzigingen in te voeren. Onnoodig te zeggen, dat de twaalf ambtelijke leden van den Raad zoo vast op hun zetel zitten als de steenen Egyptische Ramsesbeelden op den hunne, maar voor de overige wil het Bestuur voortaan wel een verkiezing toelaten. In plaats van de drie Europeesche leden geeft het nu slechts plaats aan twee, die niet gekozen kunnen worden òf in 't bijzonder voor de planters, òf in 't bijzonder voor de kooplieden, maar gekozen door, kunnen optreden voor de algemeene belangen der Europeesche inwoners van het eiland gezamenlijk. Dan wordt door en voor de ‘Burghers’ een lid gekozen; een ‘Ceylonees’ kan worden gekozen, onverschillig of hij ‘Burgher’, Tamil of Cinghalees is, mits hij een schoolopvoeding heeft genoten, daarbij dan nog de overige genoemde raadsleden, met één Tamil-lid méér.
Bij de uitoefening van dit kiesrecht in embryonnairen staat, een dier wassen neuzen welke de Britsche kolonisatie zich zoo gaarne voorbindt om anderen haar klassieke schoonheid te doen roemen, komt het voor de verkiezing van het ‘Burgher’-lid natuurlijk aan op de vraag wie ‘Burghers’ zijn, en wie niet. Voor 't eerst sinds de eeuw, dat Ceylon een Britsche kolonie is, heeft het Bestuur zich daarmede bezig gehouden. Men weet, dat de ‘Dutch Burgher Union’ slechts diegene als ‘Burghers’ erkent, die bewijzen kunnen, af te stammen van een Europeeschen voorvader in den tijd der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie in haar dienst of daar buiten uitgekomen. Misschien zou het wenschelijk geweest, zijn deze grens wat wijder te trekken, maar eenmaal getrokken, liet de bepaling aan duidelijkheid niets te wenschen. Reeds van de oprichting der D.B.U. af is echter oppositie tegen haar gevoerd door hen, aan wie de laksheid van het Bestuur vergund had zich ‘Burgher’ te noemen, dikwijls zonder dat er ooit