Steunt eigen nijverheid.
III.
De slechte eigenschap van vele - helaas al te vele - Nederlanders om eigen voortbrengselen af te keuren en die uit den vreemde voor te trekken, komt minder uit onzen Hollandschen aard voort, dan wel uit onkunde. Het buitenland weet handig te adverteeren, met veel ophef, vaak met veel marktgeschreeuw. Dat maakt indruk en de kalmer aangekondigde Nederlandsche waar valt minder op.
Velen meenen dat wij in alles verre ten achter zijn en in die overtuiging veroordeelt men eenvoudig alles van eigen bodem.
De heer Van Hasselt, wiens belangwekkende rede wij in ons vorig nummer hebben aangehaald, heeft ons geleerd dat onze machine-nijverheid naast die van het buitenland mag worden genoemd. In dit nummer kan men op meer dan één plaats de bewondering van den vreemdeling lezen voor onzen land- en tuinbouw. En wie nog mocht twijfelen aan onze herlevende geestkracht, hij leze eens het Handelsaardrijkskundig boek van Dr. C. te Lintum, dat zoo juist bij G. Delwel in Den Haag verschenen is. Dr. te Lintum behoort niet tot de zwartgalligen die geen geloof meer hebben in het Holland van thans. Integendeel: hij heeft een vertrouwen even groot als dat van den heer Van Hasselt, en de jongens in Den Haag en Rotterdam, die van hem les krijgen, zullen niet van die muffe Nederlanders worden, die alles uit den vreemde ongezien, ongehoord, onvergeleken, beter zullen vinden. Hoor, hoe hij al dadelijk met opgewekten toon zijn eerste hoofdstuk inzet:
‘Nederland is in onze dagen weer een van de belangrijkste handelslanden der wereld. Wat den buitenlandschen handel aangaat, staat het slechts bij Engeland, Duitschland, de Vereenigde Staten en Frankrijk ten achter en overtreft b.v. Italië, Oostenrijk-Hongarije en Rusland. Rekent men naar den omzet per hoofd, dan staan wij zelfs boven alle andere volken der wereld.
Veertig of vijftig jaren geleden was dit anders, maar de Jan-Saliegeest uit de dagen van Potgieter is gelukkig geweken; op elk gebied is er nieuw leven gekomen en wel het meest op dat van Mercurius. De omvang van den Nederlandschen handel overtreft zelfs verre dien van de 17e eeuw; geen koopman van onzen tijd behoeft naar dezen ‘Gouden tijd’ terug te verlangen; al zijn de roem en de macht van ons rijk niet meer, wat ze waren in de dagen van De Ruijter, het leven is er veel drukker.
Zie naar de ruimte onzer havens, naar den groei onzer steden, de uitbreiding en verbetering onzer landerijen. Let op de snelle afgraving der hooge venen, kijk naar de vele nieuwe fabrieken, winkels en pakhuizen. Vraag ook vooral naar de verbetering der rivieren en kanalen en naar den aanleg der spoorwegen.
Waarlijk, indien Frederik Hendrik kon verrijzen uit zijn graf, hij zou uitroepen: mijn tijd is veel geroemd, maar de uwe heeft van Nederland toch gansch iets anders gemaakt!
Zeker, er kan nog veel verbeterd worden, maar 't is een domheid, onzen tijd slecht te noemen. Wel zijn er soms slappe jaren van malaise, doch in 't algemeen moet getuigd worden: ‘er is nooit zooveel gewerkt en verdiend in Nederland als in onze dagen.’
Lees, wat hij van onze bloembollen-cultuur zegt:
‘Toen voor eenige jaren berichten kwamen van nieuwe hyacinthenvelden in Zuid-Frankrijk, dachten sommigen dat dit onverwachte concurrentie voor onze bloemisten was. En men begon alweer te klagen over Hollandsche lakschheid. Weldra bleek echter dat de Hollanders zelf die velden hadden aangelegd!’
Hebben onlangs de Engelsche bladen niet geklaagd dat de Hollanders in hun land suikerfabrieken oprichten en zelfs beetwortelen plantten?
Van onze nijverheid vertelt hij dat bij 't begin der 20e eeuw men in Nederland reeds zoover was, dat in alle fabrieken en werkplaatsen tezamen ruim zes maal honderd duizend personen arbeidden, veel meer dan in landbouw en veeteelt. Naar verhouding is dit aantal even groot als in Duitschland.
In 't buitenland meent men dikwijls, zegt Dr. te Lintum terecht, dat sterke dranken zoo ongeveer ons voornaamste uitvoerartikel zijn; want men ziet ze altijd vooraan op de tentoonstellingen. 't Is een groot misverstand! Boter, groenten, kaas, katoenen goederen beteekenen veel meer, machines ook, enz.
Dr. te Lintum is niet blind voor de door onzen handel of onze nijverheid verwaarloosde kansen of verloren terreinen; maar, waar hij zulk een opleving ziet, daar wanhoopt hij niet; doch vraagt alleen: wie zal terugwinnen, of wie zal een verdwenen industrie met nieuw leven bezielen.
Zoo moet het zijn en wanneer wij allen zoo denken, dan zal die minachting voor eigen nijverheid en eigen kunnen verdwijnen.
Wanneer we eerst allen oprecht overtuigd zijn dat onze nationale industrie er wezen mag, dan zullen degenen die altijd en uitsluitend naar het uitheemsche vragen, van meening gaan veranderen. Daarom hebben wij in deze inleidende artikelen getracht dat geloof en vertrouwen te wekken.