Een Noor over Nederland en België.
Professor Alexander Bugge, hoogleeraar te Kristiania, schrijft in Morgenbladet (van Kristiania) reisindrukken van Nederland en België.
Gelijk meestal de vreemdelingen treft ook prof. Bugge, dat de Nederlander en de Belg hun eigen huis willen hebben. De groote kazernewoningen zijn er uitzondering. Evenals in de Middeleeuwen - zegt prof. Bugge, die een historicus is - ‘is de woning nog in de eerste plaats het tehuis, waar de burger zich vereenigt met zijn gezin en zich van de wereld afsluit; de tuinen liggen niet aan straat, maar achter het huis, voor ongewijde blikken afgesloten, en het vertrek, waarin de vrouwen zitten en op straat uitkijken, is donker en zonloos als een binnenkamer van Rembrandt of Gerard Dou. Dat sombere vertrek, dat men in elk Nederlandsch en Belgisch huis vindt - laat ons hopen, dat de professor bij zijn historische onderzoekingen niet zoo luchtig generaliseert - is kenmerkend niet alleen voor den bouwstijl, maar geeft, kan men haast zeggen, een blik in het middeleeuwsche van het karakter der Nederlanders.
‘Dat er werkelijk zoo een middeleeuwsche trek in den aard der Belgen is bespeurt men ook in de letterkunde, vooral bij Maeterlinck, maar ook bij een van hem zoozeer verschillend schrijver als Rodenbach. En toch willen de Belgen gaarne menschen van den nieuwen tijd, Franschen wezen.’
En nu komt prof. Bugge ook over de Vlaamsche beweging te spreken. ‘De Fransche beschaving heeft haar onuitwischbaar merk op België gezet en Vlaanderen veranderd van een Germaansch in een Romaansch land. Zelfs in Antwerpen merkt men op een vluchtige doorreis slechts weinig van de Vlaamsche taalbeweging. In elk geval is zij - de nieuwe, prachtige Vlaamsche opera ten spijt - niet in staat geweest haar merk op de stad te zetten. Wel spreken koetsiers en dokwerkers slechts Vlaamsch, maar niettemin is Antwerpen een Fransche stad. Nog meer Fransch is Brussel...’
Wij vreezen, dat de doorreis van den professor door Antwerpen al te vluchtig is geweest. Heeft niet nog onlangs de burgemeester van Antwerpen in den Raad gezegd, dat de stad in haar wezen Vlaamsch is?
Toevallig lazen wij dezer dagen in het Christelijk Schoolblad (van Amsterdam) een brief vaneen medewerker, die tijdelijk te Antwerpen is, en nu ‘uit den vreemde’ aan het blad wil schrijven. Maar dan gaat hij voort: ‘Als ik ten minste Antwerpen “in den vreemde” mag noemen. Er is zooveel, dat ons aan Holland herinnert, dat we tusschenbeide geneigd zouden zijn ons thuis te wanen. Vooral als ik wat dieper Antwerpen intrek dan gewoonlijk.’
Zou deze onderwijzer het niet beter begrijpen dan de hoogleeraar, die trouwens de taal der Vlamingen niet schijnt te kennen? Zou hij anders, van de Belgische letteren sprekende, alleen Maeterlinck en Rodenbach noemen? Want het is natuurlijk de Franschschrijvende Rodenbach dien hij bedoelt.
Vlaanderen een Romaansch land geworden! Laat prof. Bugge een volgende maal eens in Vlaanderen den buiten op gaan!