Nederlandsch.
In artikels, uit Noord-Nederland en Zuid-Afrika aan de Redactie van Neerlandia gezonden, is herhaaldelijk spraak van Hollandsch, waar men Nederlandsch bedoelt. Dat is weer het geval met eene briefwisseling uit Limburg (14e jaarg., blz. 101), waarin men o.a. leest dat het onderwijs op de scholen in Zuid-Limburg thans uitsluitend in het Hollandsch geschiedt en dat in sommige kerken in het Hollandsch wordt gepreekt.
Wanneer zal men eindelijk eens willen begrijpen dat de algemeene naam onzer moedertaal Nederlandsch is, en de benaming Hollandsch niet anders kan beteekenen dan de gewestspraak van de provinciën Noord- en Zuid-Holland? 't Is toch dit dialect niet, hetwelk men in de Zuidlimburgsche scholen onderwijst, maar wel het algemeen Nederlandsch!
Ik weet wel dat in Noord-Nederland, in het dagelijksch gebruik, onze taal Hollandsch heet en in Zuid-Nederland Vlaamsch; maar dat is gene reden om die benamingen te bezigen, wanneer er spraak is van de gemeenschappelijke taal in Noord en Zuid. Beide benamingen zijn in dit geval volstrekt onnauwkeurig, ja, volkomen valsch en dienen eens voorgoed buiten gebruik gesteld.
JOZEF CORNELISSEN.
Sint-Antonius-Jukschot.
De heer Cornelissen heeft gelijk: Hollandsch is eigenlijk de taal van de provincie Holland. Maar daar vraagt het gebruik niet naar; dat volgt zijn eigen weg en spot met goede bedoelingen als die van den inzender.
Als antwoord laten wij hier volgen den aanhef van het artikel Het Nederlandsch Taalgebied, van onzen Alg. Voorzitter in Nederland in den aanvang der 20e eeuw:
‘Tot den Nederlandschen stam behooren zij die de Nederlandsche taal als hunne moedertaal beschouwen, onverschillig in welk staatsverband zij zijn opgenomen. Men kan dus Nederlander zijn volgens de wet en toch staan buiten den Nederlandschen stam; men kan vreemdeling zijn naar de wet en er toe behooren.
De Nederlandsche taal is dus hoofdkenmerk. Vraag; wat verstaat men daaronder? Tweeërlei: ten eerste de taal van het tegenwoordige Nederland; in dezen zin wisselt het af met Hollandsch. Dat is natuurlijk, als men bedenkt dat het land zelf Pays-Bas, Niederlande, Netherlands genoemd wordt, maar ook La Hollande, Olanda of Holland. Het eerste is meer ambtelijk en wetenschappelijk, het tweede gewoon. Zoo is de naam Nederlandsch van Hollandsch enkel in schakeering van gebruik, niet in wezen verschillend.
Maar Nederlandsch is meer. Het is ook van oudsher de naam eener taalgroep, omvattende alle tongvallen die gesproken werden in de lage landen bider see. Daartoe behoorden Vlaanderen, Brabant, Antwerpen en Limburg, thans de helft vormende van België. Vandaar dat zij ongelijk hebben die aan het Vlaamsch den naam van Nederlandsch ontzeggen; het is dit even goed als de taal van b.v. Groningen of Gelderland. Het is echter geen Nederlandsch in den zin van Hollandsch, dat eigenlijk zelf even goed een deel is van het geheel, maar door allerlei omstandigheden aanvaard is geworden als beschaafde omgangstaal, geschreven en gesproken, voor geheel het land. Door aan het Vlaamsch den naam Nederlandsch te weigeren, loopt men gevaar van kleineering, van onderschatting van beteekenis. Ook in het taalleven is goede verwantschap van hooge waarde; alleen is maar alleen en zoo staat het met Vlaanderen's taal niet; die heeft rijke familie, trotsch op haar Belgische zuster.’
Red.