Neerlandia. Jaargang 14
(1910)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAmerika.Leonard Charles van Noppen.In De Hofstad van 16 Juli schreef de heer A.T.A. Heyting eenige herinneringen aan den uitnemenden Vondelvertaler Van Noppen. Wij ontleenen bij het portret, dat de redactie welwillend ter beschikking stelde, het volgende aan genoemd artikel: Hij was een goedmoedig man met droge humor, die een zeer juist begrip van onze letterkunde bezat. Hij kende de meesten onzer dichters (en ook vele andere kunstenaars) persoonlik. Hij had niet alleen op met onze 17e eeuw, doch had ook een open oog voor de hernieuwde bloei der laatste tijden en zo gingen zijn voorlezingen aan enige Amerikaanse universiteiten niet alleen over Hooft en Vondel, doch ook over Perk, Kloos, Van Eeden, Verweij, Gorter, Hélène Swarth, en van deze allen gaf hij fraaie vertalingen. In de eerste plaats moet genoemd worden zijn onovertroffen vertaling van Vondel's Lucifer, en zijn onovertroffen studie over dit treurspel (voorafgegaan door inleidingen van Prof. Carpenter, Columbia University, New-York en Prof. Kalff, Leiden). Deze Engelse uitgave van de Lucifer, met mooie houtsneden van de Hagenaar Jan Aarts voorzien, is de fraaiste die ik ken. Hij vertaalde ook de Adam in Ballingschap (Adam in Banishment), welk stuk hij zeer hoog stelde. Voorts vertaalde hij de Samson. Dat hij juist dit stuk uitkoos, kwam doordat hij hier, evenals bij Lucifer en Adam in Ballingschap, een aanknopingspunt met de Engelse dichter Milton vond en daardoor de belangstelling van het Engelse en Amerikaanse publiek voor Vondel hoopte te wekken. Hij kon niet genoeg met zijn vertalingen onzer letterkunde, waarvoor hij zijn tijd, zijn kracht en zijn talent had opgeofferd, in Amerika verdienen. Hij had immers gerekend op een professoraat in het Nederlands te New-York of Chicago. Want de Amerikaanse universiteiten hebben wel professoraten in het Chinees en ik meen zelfs in het Groenlands, maar niet in het Nederlands, dat voor Amerika toch juist zobelangrijk moest wezen. En nu, na de Hudsonfeesten, is het er nog niet. Van ons land kwam ook geen steun. Het zag het geweldig belang van Van Noppen's pogen niet in en liet hem kalm te gronde gaan. Het schijnt, dat hij nog een tijdlang vertoefd heeft in een kolonie van Markham, de dichter van: ‘The man with the hoe.’ Maar daarna is zijn spoor geheel verdwenen. Noch zijn vriend te New-York, prof. Carpenter, noch zijn vrienden in Holland weten, hoe het hem is. Prof. Kalff en dr. Kiewiet de Jonge gaven er zich moeite voor, maar zonder enige uitslagGa naar voetnoot*). Ware het nog mogelik geweest zijn levenswerk te redden, zijn eigen gedichten, zijn heerlike vertalingen, zijn voortreffelike studies. Maar het lijkt tans alles verloren. En niet het minst heeft daaraan schuld de hart-ontzettende onverschilligheid onzer landgenoten voor alles, wat onze taal en onze letteren betreft. Zij zien niet in, dat reeds uit eigenbelang deze onverschilligheid veroordeeld zou moeten worden. |
|