Het Lied in Vlaamsch België.
Door sommige voortvarende dilettanten hooren wij weleens beweren, dat het Vlaamsche lied, op dit oogenblik, een gouden tijdvak beleeft. Al is het een dwaasheid mosselen te roepen, eer men aan land is, toch kan het moeilijk geloochend worden, dat de belangstelling in het Vlaamsche lied voortdurend toeneemt. Ja, de Vlaamsche muziekschool, - aangenomen dat er eene bestaat, - schijnt bijna uitsluitend liederen voort te brengen. Moet ze in het lyrisch drama, de symphonie en de kamermuziek, ondanks eenige welgeslaagde proeven, eigenlijk haar sporen nog winnen, in gemeld vak heeft ze wel wat voortgebracht, dat eerbied afdwingt en dat ook over de grens verdient bekend te zijn. Het zou zelfs geen stoute overdrijving heeten, zoo men zeide, dat de Vlaamsche muziek en het Vlaamsche lied synoniem willen worden.
Denkelijk worden in geen enkel land zooveel liederavonden ingericht als in Vlaanderen. Grooter geestdrift dan die, welke op sommige van die feesten heerscht, kan moeilijk door andere middelen verwekt worden, als viool- of kamermuziek, monologen of comedie, wetenschappelijke of letterkundige voordrachten, met of zonder lichtbeelden. Verscheidene titels van liederen en namen van toondichters worden op de programma's verlangd, verwacht, geëischt. Menige Vlaamsche vrouw, opgevoed in een verfranscht midden, gevoelde zich verteederd door de schoone Vlaamsche muziek en besloot alzoo een lied van Benoit of Gilson aan te koopen en in te studeeren.
Naar het voorbeeld van de Gentsche afdeeling van het Willemsfonds, worden thans in vele steden, zelfs in afgelegen dorpen, bijeenkomsten van lieden uit de volksklas gehouden, waarop oude en nieuwe liederen aangeleerd worden. De Antwerpsche Tak van het A.N.V. gaf zelfs een tekstboekje uit, dat slechts tien centiemen kost en 185 liederen bevat, alle op de avondbijeenkomsten aangeleerd. Wij kennen Vlaamschgezinde kringen, waar, na elke voordracht, een ander lied gekozen en een reeks gekende liederen herhaald worden. Vooral in fabrieken, groote winkelhuizen en studentengenootschappen werd dit propagandamiddel van gezonde en schoone muziek doorgaans met goede uitslagen benuttigd.
Vlaamsch België bezit ook eenige ‘varende zangers’, die de beste voortbrengselen der nationale Muze in de verre gouwen gaan verspreiden. Eenige onder hen ontvingen daarenboven de gave der welsprekendheid, zoodat zij, in een zelfde avondfeest, als spreker en als zanger optreden. De eerste, die dat waagstuk aanging, was Paul Fredericq, en de stemmige Hollanders bezagen elkander heel verbaasd, toen zij den geleerden man, midden in een gedocumenteerde voordracht, het lied hoorden aanheffen: ‘Te Kieldrecht, te Kieldrecht, daar zijn de meiskes schoone!’ Sedert heeft de Gentsche professor meer dan één navolger gevonden. Deze zijn de ware verspreiders van het lied, - van het volkslied althans, - en door hun hulp raakte meer dan één vooisken populair in het land. Die voordrachten met muziek zijn zelfs een specialiteit van de Vlamingen geworden.
Aanmoedigingen van hooger hand bleven niet uit. Alle jaren bekroont het stadsbestuur te Antwerpen een drietal volksliederen en de Brusselsche tooneelkring, De Morgenstar, heeft besloten, dit jaar, onder toezicht van den Staat, dat voorbeeld na te volgen. Ter gelegenheid van de verjaringsfeesten in 1905, werden, door den Belgischen Staat, talrijke prijzen aan nationale schoolliederen geschonken. Voor het toekomend jaar vraagt de Vlaamsche Academie een reeks van vijf en twintig schoolliederen, waaronder er tien meer bepaald voor jonge meisjes moeten geschikt zijn. Ook nog privaatondernemingen van dien aard werden gewaagd... Door anderen zullen wij laten antwoorden op de vraag of die prijzen wel altijd met de noodige bevoegdheid en met een gestrenge onpartijdigheid werden toegekend. Mogelijk kunnen dergelijke ondernemingen in beginsel gelaakt worden: meesterstukken kan men immers niet, gelijk de soldaten van de sprookjes, uit den grond doen oprijzen. Billijker zou het heeten eenige liederen te beloonen, die reeds de algemeene gunst verwierven; als: Sarlotteken (O. de Hovere), Op den Weefstoel (J. Opsomer), Marleentje (E. Hullebroeck), Daar reed nen boer naar Leuven (O. Roels). Eerlijkheidshalve moeten wij hier echter een uitzondering maken voor Andelhof's bekroond Lied van den Smid, dat gelijk een vuurtje door het land om is gevlogen en dat uitstekende verdiensten heeft. Dat is wel degelijk een volkslied. Dat is frisch, levenslustig, gul, bijna meesterlijk. Met goede vertalingen zou het wellicht een even grooten bijval te gemoet gaan in Frankrijk en Duitschland als in Vlaanderen en Brabant. Een andere uitzondering moet gemaakt worden voor de bekroonde De Vestelliederen: betere muziek dan die van het Prinsenlied werd, sedert Peter Benoit, niet meer voor het Vlaamsche kind geschreven.
Ook de talrijke muziekuitgaven in België bewijzen de levenskracht van ons lied. Hier moeten we, in de eerste plaats, naar de zes en twintig reeksen van het Willemsfonds verwijzen, dat, benevens twee bundeltjes oude en nieuwe volksliederen, nog een reeks vierstemmige bewerkingen van Fl. van Duyse en een dertig duizend exemplaren van De Mol's meesterlijke schepping, Ik ken een Lied, de wereld heeft ingezonden. Het Davidsfonds, dat verheven liederen uitgaf van Tinel, Ryelandt en Wambach, verdient ook ruimen lof. De goedkoope uitgave van Arthur Wilford te Elsene, gekend onder den naam, Het Vlaamsche Lied, heeft recht op een krachtigen steun. Zij bestaat al sedert tien jaar en leverde meer dan honderd nummers. Talrijke jonge componisten werden door haar bekend gemaakt. Boucherij's Liederen voor het Volk, tegen vijftig centiemen het stuk, verdwenen na een vierjarig bestaan, doch hebben veel mooie dingen gedrukt. Verder verscheen meer dan één goed lied bij Schott, Beyer, Breitkopf en Härtel, Faes, Janssens, Hullebroeck, De Vestel, Palmer-Putman, Van Marke, in Den Vlaamschen Muziekhandel, Den Nederlandschen Boekhandel enz.
Krachtig wordt de verspreiding van den volkszang door de Vlaamsche geestelijkheid gesteund. In colleges en congregaties wordt al meer en meer gezongen. E.H. Cuppens leverde de verzen van een uitgebreiden Jaarkrans, waarin hij, met de medewerking van De Vocht, de kerkelijke feesten van het jaar bezingt. Reeds op talrijke plaatsen werden de afgewerkte proeven ten gehoore gebracht. Beide kunstenaars willen het werk voortzetten van A. Moortgat, die, den bloei van het oude kerkelijke lied indachtig, sedert jaren de mystieke toondichters van België, - die bijna allen in het Lemmensgesticht te Mechelen opgeleid werden, - rond zich poogt te scharen en, met hun medewerking, een dubbelen krans Geestelijke Liederen heeft gevlochten. Tot heden toe werden, na het geniale Stabat Mater van Waelput, de beste mystieke liederen geschreven door J. Ryelandt van Brugge. Ga van mij! Eerste-Communielied, Heer, ontferm U! zijn meesterlijke bladzijden. Liederen als Het Pardoent en Wierook, door Mortelmans, Jezus' Dood en Doodenklacht, door Meulemans, Kerstnacht, door Wambach, dwingen insgelijks eerbied af. Hooger is de Muze van het vrome lied in andere landen maar bij uitzondering gestegen.
Wat vooral het leven van het Vlaamsche lied komt staven is het groot getal toondichters, die er zich op toeleggen. Geen componist in België, of hij schrijft liederen. Men zou wel gaan denken, dat de Vlaming, voor het scheppen van machtiger werken, geen adem heeft. Meer dan zestig toondichters werkten