De taak der vrouw in den vreemde.
De Nederlandsche Vereeniging te Londen hield tot dit jaar haar feestmaal zonder dames. Was het bleuheid of gegeneerdheid geweest bij enkelen? Of sleur? Dit laatste is het waarschijnlijkst, want in een wereldstad denkt men zich de heeren alle zelfbewust en breed van opvatting. 't Kan dus ook zijn, dat de dames zelf zich schuchter op een afstand hielden.
Maar hoe dan ook, den 16en Februari werd het 37-jarig bestaan gevierd met dames. En niet maar met enkele, met een kleine veertig. Een verovering dus stormenderhand, want, naar 's dichters woord, is Eén vrou duysent mannen te erg.
Als in een niet-intiemen kring als deze, bijeen krachtens hooger bedoelen, een vrouw het woord vraagt, dan luistert ieder. Dat is niet wellevendheid alleen, men weet, nu komt er iets dat de geest zal verruimen. Zij die haar schroom heeft overwonnen en daar nu staat en spreekt, die heeft al lang gevoeld dat er iets ontbrak; een nieuw element zal worden gebracht in overdenking en bespreking. Daar zal ernst wezen en takt en beschaafde taal door zinsbouw en woordkeus. Want slordigheid is verre van haar en voor haar voeten is het gras niet weggemaaid.
Het was mevrouw Baart de la Faille, de vrouw van den Hollandschen predikant te Londen, die aan dit feestmaal der Vereeniging een hoogere beteekenis gaf. Zij herinnerde het woord van een dichter, van Pierre Loti:
Il n'y a plus de bonheur pour ceux qui ont deux patries,
en dat was de tekst voor haar voordracht: Over de roeping van de Nederlandsche vrouw in den vreemde.
Heeft geen vaderland, wie dubbel vaderland heeft? Is voor hem geen geluk meer weggelegd? Dichterlijke overdrijving, zei de schrandere en gevoelvolle spreekster, maar toch in de kern waar. In Engeland is er voor ons Hollanders altijd iets, dat heimwee wekt naar 't moederland, waar we als kinderen hebben gespeeld tusschen de pinksterbloemen in de Hollandsche wei; waar zij werken en vergrijzen, bij wie altijd een plaats voor ons open staat; waar onze stille dooden rusten. Gulden ketenen van blijde en