Naschrift.
Dr. Fokker is weer 's in Brussel geweest en heeft op het Rogierplein een bordje gelezen: Au pas: Op stap - voor de koetsiers, en naar aanleiding daarvan een aardig verhaaltje verzonnen tot tekst voor zijn stuk ‘België op zijn malst’.
Over het opschrift Op stap en de gallicismen, die in Belgisch officieel Nederlandsch zoowel als in kranten en Vlaamsche boeken te vinden zijn, willen we het hier niet hebben. De heer Fokker zal het ook wel weten, dat we niet onbewust zijn van den invloed van het Fransch op het Zuidnederlandsch. Prof. W. de Vreese heeft daaraan een lijvig boek gewijd. Ik zelf, in een werkje Distels heb het onderwerp behandeld. Wie in België Nederlandsch wil schrijven, zuiver van Fransche en andere distels, kan zich redden.
Daar dus niet over. Het stuk van den heer Fokker behelst één groote waarheid en graag mochten we lijden, dat hij ze onder het oog bracht, indien hij het wist te doen op een minder krenkende wijze, dan hij het doet en op een wijze, die getuigt van beter inzicht in onze toestanden. We treffen namelijk in zijn stuk alweer de bevestiging van vóór twee jaar aan: ‘Is men (in Vlaanderen) beschaafd dan spreekt men Frans en dialect, of - is men 't niet - dan uitsluitend dialect’.
In het vorige nummer van Neerlandia stond een geestdriftig opstel van een Hollandsch student, die de Rodenbachfeesten heeft meegevierd. Heeft die jongen gedroomd of drie dagen in de werkelijkheid doorgebracht? Immers, we waren daar enkele duizenden om aan den voet van Rodenbach's standbeeld onzen eed van getrouwheid aan ons idiaal te vernieuwen: Vlaanderen te veroveren voor Nederlandsche beschaving. Dat waren duizenden onbeschaafden, want die spraken niet alleen daar geen Fransch, maar doen het ook anders niet.
Ik meende, dat ik het toch heel duidelijk gemaakt had in het Januari-nr. 1908. Er zijn in Vlaanderen menschen, die Fransch spreken; die zijn, wat wij noemen de franskiljons. Flaminganten, d.i. Vlaamschgezinden zijn geen komedianten en spreken geen Fransch, ook thuis niet. De heer Fokker gaat van het enkele gezin, dat ik toegaf, dat er wel kon te vinden zijn, waar de abnormale toestand bestaat, dat de huisvader, die het anders goed meent, zijn taal niet weet op te dringen aan een verfranschte vrouw, het norma maken. Dat is, wat ik hem kwalijk neem. Ware dat zoo, dan ware de heele Vlaamsche Beweging een reusachtige klucht.
Dat het officieele Nederlandsch in België veelal gebrekkig is, daarvan geeft hij de schuld aan het feit, dat ‘het Nederlands in België bijna niet gesproken wordt’. Och neen; ook menschen, wier huistaal niet het beschaafd Nederlandsch is, kunnen Nederlandsch goed kennen en schrijven en in België zal die degelijke taalkennis toch altijd moeten vooraf gaan, wil een beschaafde spreektaal zich kunnen verbreiden. Anders kan het niet.
Toch raakt Dr. Fokker hier een diepe waarheid aan, al drukt hij ze niet uit: de zwakste zijde van den Vlaamschen taalstrijd is de afwezigheid van een algemeen verbreide beschaafde spreektaal. Met de algemeene verbreiding van een beschaafde spreektaal viert de Vlaamsche Beweging eindelijk haren triomf; zonder die, nooit. Zonder die beschaafde spreektaal blijft de kanker der verfransching voortwoekeren en door niet beschaafd te spreken, onder alle omstandigheden, ook in den huiselijken kring, doet de flamingant groote afbreuk aan zijn eigen strijd. Zooals de heer Fokker het terecht zegt: Fransch wordt in Vlaanderen alleen gesproken omdat de algemeen verbreide beschaafde Nederlandsche spreektaal er niet is. Men spreekt alleen Fransch omdat men het dialect te min vindt. Ware beschaafde omgangstaal algemeen gebruikelijk, de franskiljon zou onze taal niet te min meer kunnen vinden; of liever: dat genus zou uitgestorven zijn. Zoodat men per slot van rekening kan zeggen, al schijnt het een paradox: door niet een algemeene beschaafde spreektaal in 't leven te roepen scheppen de flaminganten de franskiljons, houden ze in 't leven.
In theorie is dit nu allemaal loutere waarheid. In de werkelijkheid is de verbreiding van beschaafde spreektaal niet zoo eenvoudig. De heer Fokker moet maar niet denken, dat het zóó kan gaan: op een bepaalden dag besluiten de flaminganten over heel Vlaamsch België: van morgen af gaan wij niet anders meer dan Nederlandsch spreken. Er is al heel wat heldenmoed toe vereischt, om in een midden (wanneer men zelf tot dit midden behoort), waar nooit anders dan dialect gesproken werd, den schijn van aanstellerij en pedantisme te willen trotseeren door uitsluitend beschaafd te willen spreken. De beschaafde omgangstaal komt er niet op bevel. Zij zal alleen de vrucht zijn van een tragen ontwikkelingsgang. Maar ook zonder dat de heer Fokker hun in dezen de les leest, beseffen de leiders van de Vlaamsche Beweging, dat het daarheen moet en naar hem hebben ze volstrekt niet gewacht om tot dit inzicht te komen. Hij weet het wellicht niet, door gebrek aan omgang met ons, dat die leiders allen en uitsluitend beschaafd Nederlandsch spreken - en niet alleen ‘trachten het te doen, wanneer zij in aanraking komen met Noordnederlanders’. Wie hoorde Van Rijswijck, Rooses, Fredericq, Obrie, Fabri, Vercoullie, Mac Leod, Vermeylen, Teirlinck, Van de Woestijne, Rudelsheim, De Raet, Reinhard, Josson, Speleers, Van Puyvelde, enz. enz. enz. dialect spreken, ik zeg niet in een vergadering, maar in den gewonen omgang? Wij zijn lang het eerste stadium ‘terugschrikken voor het aanstellerig vinden door de omgeving’ te boven en aanvaarden volkomen de waarheid: ‘Een beschaafd mensch moet een beschaafde taal spreken’, al erkennen we, dat de ontegensprekelijk ‘beschaafde’ die waarheid elders dan in onze groote centrums, nog niet overal in ‘toepassing’ kan brengen. Maar de toekomst moet het waar maken: beschaafde Nederlandsche spreektaal, criterium van beschaving voor den
Vlaamschgezinde.
Dr. Fokker geeft ons verschillende hulpmiddelen aan de hand om de verbreiding van beschaafde spreektaal te bevorderen. Studeeren aan Nederlandsche Hoogescholen. Vlamingen hebben op zijn raad niet gewacht om dit te doen. Dr. L. Willems, Dr. W. Duflou, de Verschaffelts, waarvan er een hoogleeraar is te Amsterdam, de andere nu te Brussel, Dr. Doussy en anderen hebben het gedaan, Dr. Van der Gucht doet het nu. Onze studenten wonen de vacantieleergangen te Leiden bij. Onze kinderen naar Hollandsche kostscholen zenden, vooral onze meisjes. Zeker, dat zou ten sterkste aanbeveling verdienen. Ik kan ondertusschen mededeelen, dat er wel Vlaamsche huisvaders zijn, die zich in die richting opofferingen getroosten. Om zijn kinderen aan de verfranschte opvoeding van Brussel te onttrekken ging Maur. Josson te Katwijk aan Zee wonen om ze daar te laten schoolgaan. Doch dat zijn alle kleine middelen. We konden daar nog wel bijvoegen: laten de broers en zusters van over den Moerdijk wat meer naar Vlaanderen komen, niet om er Fransch te spreken, zooals Dr. Fokker, maar om, door het vasthouden aan hun