Plichten der Nederlanders in den Vreemde.
Voor ons ligt een boekje in oranjen omslag, waarin is afgedrukt de Toespraak gehouden in de feestelijke godsdienstoefening ter gelegenheid van de geboorte van H.K.H. de Kroonprinses der Nederlanden Juliana van Oranje, in de Hollandsche kerk te Londen, door Dr. S. Baart de la Faille Jr.
Er staan heel mooie beschouwingen in over gezonde vaderlandsliefde en den plicht der Nederlanders in den vreemde.
Het volgende is er aan ontleend:
Daar is een soort vaderlandsliefde, hetwelk zijn kracht zoekt in blinde verheerlijking van al wat het eigen land betreft; ja, die den eigen geboortegrond tracht te verheffen ten koste van andere natiën, ondeugden in eigen boezem tot elken prijs vergoelijkt, fouten bij naburen breed uitmeet.
Daar is ook het andere uiterste, niet minder een patriottisme op zijn smalst, waarvan booze tongen zeggen, dat de Nederlander niet altijd ganschelijk vrij is: dat hij geneigd zou zijn om op zijn eigen land af te geven, het te kleineeren en weg te moffelen voor vreemden. Men fluistert, dat het een Nederlandsch zwak is om in den vreemde liefst zoo spoedig mogelijk op te gaan in die andere natie.
Wat ons allermeest verhoogt, dat is trouw, in denken en voelen, aan het volk, waaruit wij geboren zijn en met welks traditiën de onze ten nauwste zijn saamgeweven; wat ons allermeest verhoogt is liefde tot den grond, waar onze wieg op stond en waaraan zich de heerlijkste herinneringen onzer jeugd, en voor de meesten onzer van rijpende levensjaren verbinden; wat ons allermeest verhoogt is teedere verknochtheid aan de taal, waarin wij de allereerste klanken leerden stamelen. Welk een schat van gewaarwordingen bergt niet in zich dat ééne woord: moeder-taal!
Roemen mogen wij tegenover elkander en tegenover den vreemdeling wel voluit op onze geboorte en onze maagschap: roemen op ons heerlijk, schilderachtig land daar achter zijn breeden, schitterenden duin-rug, ons land met zijn malsche weiden en spiegelende wateren; met zijn heerlijke wolkenluchten en dichterlijke wouden; met zijn schilderachtige steden en dorpkens, de oogenlust van den vreemdeling!
Misstaat ons de blos van trots, als de vreemdeling ons gelukkig prijst om de velerlei kunstschatten, waarmee Nederlandsche genieën onze museums kwistig hebben verrijkt - gezwegen van al wat er over