Het Oranjeboek.
De bladen hebben reeds omstandige uittreksels gegeven uit het Oranjeboek, bevattende een overzicht der voornaamste van 1 Januari-15 September 1909 door het Ministerie van Buitenlandsche Zaken behandelde en voor openbaarmaking geschikte aangelegenheden.
Het orgaan van het Verbond is niet de plaats om in den breede dit staatstuk te beschouwen. Toch mag het hier ook niet geheel onbesproken blijven. Daarvoor raakt het hier en daar te scherp ons streven.
Het is de eerste maal dat zulk een overzicht verschijnt. De Minister werd, volgens zijn eigen verklaring in de inleiding, tot de samenstelling gedreven; omdat de leden der Staten-Generaal, bij gebrek aan gegevens, zich dikwijls niet dan moeilijk een denkbeeld kunnen vormen van de werkzaamheden der diplomatieke en consulaire agenten.
Waar de Minister reeds bij onze Kamerleden gebrek aan duidelijk inzicht waarneemt, daar kan het niemand verbazen dat bij het nog veel meer onkundige groote publiek een volkomen gemis aan belangstelling voor ons buitenlandsch beleid merkbaar is.
Opvallend is dat onze pers, met enkele loffelijke uitzonderingen, weinig aandacht wijdt aan ons diplomatiek en consulair optreden. Gemis aan gegevens zal ook hier wel de oorzaak zijn. Maar een gevolg is dat de meening maar al te zeer is verspreid, alsof onze invloed in het buitenland uiterst gering zou zijn omdat geen machtig leger en geen machtige vloot dit optreden kracht verkenen. Zulk een meening is verderfelijk voor onze nationale fierheid. Ons volk moet zien dat ook een klein land zich nog kan doen gelden, en wel door verstandig beleid en het winnen van vertrouwen in zijn eerlijke bedoelingen. Door die middelen heeft het zwakke Zuid-Afrika van den reus Engeland een Grondwet weten te verkrijgen, zooals die daar ginds werd gewild.
Daarom verwachten wij van de openbaarmaking dezer overzichten een opleving der publieke belangstelling, ook wanneer Oorlog of Marine niet gemoeid zijn in ons diplomatiek optreden.
Over menig punt in dit eerste overzicht hebben wij ons hartelijk verheugd.
De benoeming van een consul-generaal te Beyrouth uit onze koopmanswereld, mag als een aanwijzing worden beschouwd dat voor de vervulling van posten waarvoor handelsbeleid een eerste voorwaarde is, voornamelijk een keuze zal worden gedaan uit den koopmansstand. Wij verwachten dat er steeds mannen van ervaring bereid zullen worden gevonden om, met opoffering van persoonlijke belangen, de nationale welvaart te dienen.
Verheugend is ook de mededeeling dat 36½% der onbezoldigde consulaire posten door Nederlanders of personen, die Nederlandsch verstaan, bezet zijn.
Wij erkennen dat die verhouding nog ver is van het toppunt onzer wenschen; maar, wanneer wij zien dat in het begin van het jaar bij het geheele diplomatieke en consulaire corps slechts 218 ambtenaren waren aan wie men in het Nederlandsch kon schrijven, dan valt er een regelmatige vooruitgang in de goede richting te bespeuren. Wij ontveinzen ons geenszins de moeilijkheden, die aan de vervanging van eere-consuls, die geen Nederlandsch schrijven, verbonden zijn. Die vervanging zal zeer geleidelijk moeten gaan en het kan in sommige gevallen zelfs wenschelijker zijn in een land niet een Nederlandschen of Nederlandsch-schrijvenden consulairen vertegenwoordiger te hebben; maar wij vertrouwen dat Buitenlandsche Zaken slechts dan zal afwijken van het nationale beginsel, wanneer de noodzaak of het lands belang geen andere keuze laat.
De huidige Minister van Buitenlandsche Zaken toont ook oog te hebben voor de groote beteekenis van Zuid-Afrika voor ons land. Dit bleek reeds bij de ontwerp-begrooting, waar wordt voorgesteld het consulaat te Kaapstad weer tot consulaat-generaal te verheffen en waar f 600. - wordt uitgetrokken als vergoeding aan den Consul-Generaal te Pretoria voor onvermijdelijke uitgaven, verbonden aan de feestelijke viering van onze nationale gedenkdagen aldaar. Dit blijkt opnieuw uit dit Oranjeboek, waarin de voorbereiding van een consulairen post te Potchefstroom wordt gemeld.
Maar van het meeste belang zijn voor ons de zinsneden over de zakelijke weerlegging van onjuiste berichten aangaande Nederland en zijn koloniën in de binnen- en buitenlandsche pers. Met aandacht volgt de Minister wat in andere landen, laatstelijk in Zweden, gedaan is ter zake van een persbureau aan het Departement van Buitenlandsche Zaken. Persoonlijk zou de Minister wel geneigd zijn een dergelijk bureau op kleine schaal in te richten bij wijze van proef, maar de dringend noodige uitgaven zijn reeds zoo groot, dat de proef slechts genomen zal kunnen worden, wanneer de onmisbaarheid van zulk een bureau vaststaat. Intusschen vleit de Minister zich dat eene in uitzicht gestelde ingaande bespreking van dit onderwerp met enkele der leidende mannen uit de Nederlandsche pers hem weldra een meer vaste overtuiging in deze zal bijbrengen.
Het Verbond heeft zich deze zakelijke weerlegging van onjuiste berichten ten taak gesteld. Het heeft zich hierbij bepaald tot de buitenlandsche pers; omdat het van oordeel was dat in ons eigen land een verkeerde voorstelling onmiddellijk door andere bladen zou worden verbeterd of anders door het Haagsche correspondentie-bureau, dat zijn mededeelingen vaak van de regeering ontvangt, zou worden weerlegd. Sedert enkele jaren voert het Verbond die taak uit en het kan op menige allergunstige uitkomst wijzen. Het doet dus reeds wat de regeering nog zal overwegen. Het mag op ervaring op dit gebied bogen. Met meer dan gewone belangstelling ziet dus het Verbond den uitslag dezer samensprekingen van den Minister met enkele der leidende mannen uit de Nederlandsche pers tegemoet. Wij achten het thans niet den tijd ons oordeel over zulk een regeeringspersbureau neer te schrijven. Wij deden dit trouwens reeds een paar jaar geleden in een rondschrijven aan de Nederlandsche pers. Wij wachten dus af. Maar inmiddels stellen wij ons toch voor in onze volgende uitgave het een en ander van onzen eigen arbeid in die richting mee te deelen. Thans ontbreekt ons daarvoor de ruimte.