Een Nederlandsche tentoonstelling voor het buitenland.
In de Amsterdammer is druk gehandeld over buitenlandsche waardeering en vooral ‘nietwaardeering’ van wat Nederland beteekent.
In datzelfde blad is geklaagd over het gehalte van onze inzending ter Münchener Kunst-Ausstellung.
Inmiddels won, in Zürich, een kleine tentoonstelling van onze nieuwe meubelkunst geen geringe waardeering.
En in Antwerpen sloeg men de handen ineen over een tentoonstelling van in onze taal verschenen werken over koloniaal bestuur.
Wat volgt uit het verbinden dezer feiten en verschijnselen?
Voor mij dit:
Wij Hollanders zijn zeer geneigd onze eigen doening te onderschatten, en in stilte te denken dat we toch de minsten niet zijn.
Het Buitenland onderschat ons echter wèl - tot we het toonen wat we nog waard zijn.
Daarom moeten we uitlokken: juister waardeering van het buitenland, en daarmee: juister schatting van onze eigen waarde.
Het middel is: de organisatie van tentoonstellingen, systematisch, in het buitenland, om te laten zien wat we in onze mars hebben.
Daarbij mag het niet gaan om persoonlijk voordeel. En mòet het gaan om het beste wat we kunnen laten zien: industrieel, commercieel, intellectueel, artistiek, literair (we moeten toch den buitenlandschen boer op, dus mogen die vijf uitheemsche termen wel gebruikt) wetenschappelijk, landbouwkundig, koloniaal enz. Hetzij we telkens al deze ongelijksoortigheden bijeen voegen, hetzij we groeptentoonstellingen organiseeren van wat best bijeenhoort. Beide methoden hebben vóór- en nàdeelen, die te overwinnen zijn. Hoofdzaak is, dat we kloek voor den dag komen; hurend tentoonstellingslokaliteiten, die in de meeste groote steden wel te vinden zijn; ons verstaand met commissies of ondernemers; mogelijk ook, en dat zou allicht het meest practisch, goedkoopst en aantrekkelijkst blijken, door het inrichten van een aantal tentoonstellingsschepen, waarmee we een heel eind de wereld zouden doorkomen. De uitvoering van dit tentoonstellingsvlootplan zou tegelijk aan onze beste kunstnijveren de gelegenheid geven hun kracht te toonen; - er zou geen gevaar ontstaan dat men, als nu weer het volgend jaar te Brussel, kracht ging zoeken in het na-apen van het oud-Hollandsche, in plaats van de kracht te toonen, die we nu hebben, inbouwen sierkunst.
* * *
Ziedaar het denkbeeld in zijn algemeenste trekken. Het vraagt onderzoek, veler medewerking, wat durf en veel geld. Voor het laatste zullen particulieren en Staat kunnen, willen en moeten zorgen, als het denkbeeld steun en sympathie vindt. Het vraagt volkskracht en zal ervan spreken.
Ik loop al eenige jaren rond met een plan, in Amerika een reeks voordrachten met lichtbeelden te gaan geven, ter beantwoording der vraag: Is old Holland alive or dead?’ Maar de tijd tot voorbereiding ervan zoowel als die tot het uitvoeren ontbreekt me voorshands. En het denkbeeld, hier even aangeduid, is beter. Het sluit niet uit dat men ook door voordrachten de werking der tentoonstelling versterkt. Als men alles maar ernstig aanpakt.
Ik zou wenschen, dat ons Verbond het initiatief nam. Het is er het aangewezen lichaam voor.
Amsterdam, Aug. 1909.
L. SIMONS.