Vlamingen en Afrikaanders.
In de Vlaamsche Gids trekt prof. Paul Fredericq te Gent een vergelijking tusschen den geestelijken strijd der Vlamingen, nadat België in 1830 van Nederland werd gescheiden, en dien der Afrikaanders na den oorlog. Hij vindt, dat de Afrikaanders er dadelijk veel beter voor stonden: zij hadden zelfbewustzijn, en die misten destijds de Vlamingen. Daarom is 't dat de zaak van het Nederlandsch in 1830 in België verloren leek, en de Afrikaanders na de nederlaag van stonde aan voor hun taal opkwamen.
Maar nu zou prof. Fredericq willen, en het woord van een man als hij mag gehoord worden, dat de Afrikaanders zich spiegelden aan de Vlamingen en de misslagen vermeden, welke deze hebben begaan. Hij schrijft:
‘Evenals de Vlamingen tegenover Frankrijk en de Fransche taal, moeten zij eerst en vooral leeren inzien, dat de Engelsche taal en beschaving, hoe machtig ook, niet alles zijn in de wereld. In Europa is zelfs onder onze oogen de Engelsche macht, op meer dan één gebied, en recul tegenover (wijkend voor) Duitschland.
De studie der wereldgeschiedenis kan de oogen der Boeren openen. De historische kennis komt hun gewoonlijk uit Engelsche boeken, gelijk voor den Vlaming uit Fransche. Die historiewerken verkondigen den lof van het eenige Engeland (of van het eenige Frankrijk).
Goede, onpartijdige Nederlandsche handboeken over de wereldgeschiedenis zouden in Zuid-Afrika moeten gebruikt worden op alle scholen, om er aan de jeugd te leeren, dat meer dan één volk (niet Engeland alleen) het gewtcht der wereldbeschaving heeft helpen dragen: na de oudheid eerst de Germanen, daarna opnieuw Frankrijk, daarna Nederland, Engeland en Duitschland, en nu zijn heden ten dage de Slawische volken en ook, buiten Europa, Noord-Amerika en Japan op den voorgrond getreden; terwijl op den achtergrond kleine volken als het Nederlandsche in de verrijking van den gemeenschappelijken schat der beschaving eene gewichtige rol blijven spelen.
Met de verdrijving der historische leugens uit de scholen zou ook het onverdiend prestige van Engeland in Zuid-Afrika geknakt zijn.’
Vervolgens komt prof. Fredericq te spreken over de kwestie Hollandsch of Afrikaansch. Ziehier zijn oordeel over de zaak:
‘Op een ander gebied is het taalparticularisme met “die Afrikaanse taal” ook een groot gevaar voor de Boeren. Dat zij zich aan de Vlamingen spiegelen.
Niet meer voor hen dan voor de Vlamingen is het Nederlandsch van den Staten-Bijbel eene kunstmatige, vreemde boekentaal. Zij leeft nog onder de Boeren op al de kansels hunner Nationale Hervormde Kerk. Zij hooren haar eerbiedig iederen Zondag aan in de preek van hunnen godsdienstigen herder. Zij laven er zich iederen dag aan in hunne Bijbel-lectuur. Hun Boeren-Afrikaansch is niet meer verwijderd van het Nederlandsch dan de Vlaamsche boerendialecten van 1830.
Wij, Vlamingen, hebben ook onze taalparticularisten gekend, die het Hollandsch wilden weren en ons in den benepen horizont van 't West-Vlaamsch of zelfs van 't Limburgsch wilden insluiten. Het is eene voorbijgaande ziekte geweest. Heden is de zegepraal van het gemeenschappelijk Nederlandsch volkomen. Het West-Vlaamsch dient alleen nog tot het goede: tot verrijking der Nederlandsche taal en letteren in de gedichten van Guido Gezelle en in de romans van Stijn Streuvels.
Naar het voorbeeld der Vlamingen moeten de Boeren het Nederlandsch van hunnen Staten-Bijbel handhaven als officieele en intellectueele taal. Door die gemeenschappelijke Nederlandsche taal zullen de Boeren in voeling blijven met de rijke en eeuwenoude Nederlandsche letterkunde en met de geleerde, verfijnde, alzijdige Nederlandsche beschaving. Stellen zij, tegenover de machtige Engelsche wetenschap, letteren en beschaving niets dan hunne opkomende zwakke, stamelende “Afrikaanse taal”, dan is het de intellectueele strijd van den leemen tegen den ijzeren pot.
Met Nederland en de Nederlandsche wetenschap, letterkunde en beschaving als leunmuur tegen Engeland kunnen zij 't winnen.’
Eindelijk een woord over het studeeren van Afrikaanders in Europa:
‘Ook een ander punt is van het hoogste belang. Zoolang zij nog geene volledige bloeiende Nederlandsche Hoogeschool in Zuid-Afrika bezitten, moeten zij al hunne studenten naar de Hollandsche Hoogescholen of naar Gent zenden, en niet langer naar die van Engeland en Schotland. Dat is bij den duivel te biechte gaan. Men zendt de jongelingen als Afrikaanders naar Europa, en zij keeren als bewonderaars van Engeland en van zijne taal, soms als Engelsche wijsneuzen, naar Afrika terug. Integendeel zouden zij uit Nederland of uit Gent als apostels der Nederlandsche wetenschap en beschaving terugkeeren, als overtuigde voorvechters voor het behoud van den Nederlandschen stam aan de overzijde van den Evenaar.’