aan te sporen. Zelfs zonder uitbreiding van de oppervlakte zou op vele plaatsen bij betere grondbewerking, geregelder toezicht, bemesting enz. een veel grooter beschot te verkrijgen zijn. Op den duur zou dit toeneming der bevolking ten gevolge hebben en den algemeenen welstand verhoogen. Er is in dit opzicht reeds een en ander verricht, en in sommige streken is merkbare vooruitgang waar te nemen (Toba, het Karo-land), maar behalve dat verbetering liet altijd mogelijk is bij de den Bataks ten dienste staande middelen, stuit zeer veel goeds af op de behoudzucht, de weinige veerkracht en ondernemingsgeest en de averechtsche landhuishoudkundige inzichten van den inlander. Leiding, voorlichting, zachte dwang hier en daar van Regeeringswege kunnen hierin veel verbetering brengen. Er ligt hier inderdaad een wijd veld van vruchtbare werkzaamheid voor ambtenaren en belangstellende bizondere personen.
Om het overwegend belang, dat de rijstbouw voor de bevolking heeft, werd die eenigszins uitvoerig besproken. Over de andere voortbrengselen kan ik kort zijn.
Maïs en gadoeng werden reeds terloops genoemd als de belangrijkste voedingsgewassen na de rijst. Voorts worden nog verbouwd: verschillende escaladiumsoorten, cassave, suikerriet, pisang, tabak, indigo, Spaansche peper, komkommer- en meloensoorten, peper, notenmuskaat, gambir, sirih enz. enz., doch alles slechts in geringe hoeveelheid, voor eigen gebruik of hoogstens voor de binnenlandsche markten. Aardappelen en groenten worden nog verbouwd hoofdzakelijk voor de weinige Europeanen. Kokospalmen komen, behalve in de hoogere streken, overal voor, maar uitvoer van copra bestaat zoo goed als niet. Als handelsgewas voor de wereldmarkt komt eigenlijk alleen de koffie in aanmerking. Tot voor kort bestond in de Zuidelijke Bataklanden het stelsel van verplichte levering. Nu is ze ook in deze streken vrijgesteld, en is te verwachten, dat de gestadig achteruitgaande opbrengst om de groote voordeelen weer geleidelijk zal toenemen. In het laatste jaar der verplichte levering (1907) was de opbrengst van Sipirok, Angkola en Mandaïling 5070 pikoel (van 125 Amsterdamsche ponden). Deze eerste soort koffie, bekend onder den naam van Mandaïlingkoffie, is van goede hoedanigheid en wordt voornamelijk naar Amerika verkocht. In de laatste jaren wordt hier en daar Liberiakoffie verbouwd, doch nog niet in groote hoeveelheden.
Is de landbouw voor den Batak hoofdmiddel van bestaan, toch is ook de veeteelt niet zonder beteekenis. Eigenlijk is het woord te mooi voor de zaak. Van ‘teelt’ kan inderdaad geen sprake zijn. Evenmin als de Batak voor zijn eigen leven de groote waarde inziet van ‘tucht’, d.i. van een zich willen wennen en houden aan orde, regelmaat enz., evenmin heeft hij hiervan begrip waar het geldt de verzorging van zijn vee. Met dat al is toch de veeteelt, om dit woord te blijven gebruiken, van tamelijk groot belang, althans voor die gedeelten der Bataklanden, waar uitgestrekte grasvlakten geschikte weideplaatsen bieden. In de bergstreken (en een groot deel der Bataklanden is woest bergland) komt weinig of geen vee voor. Hoofdzakelijk hebben wij dus te doen met de groote, op steppen gelijkende hoogvlakten der Karo-, Timoer- en Tobalanden, de sawahvlakten langs het Tobameer (waar het vee ná den oogst goed voedsel vindt), de uitgestrekte djalangan (weideplaatsen) in de vallei van Groot-Mandaïling vooral en lest best (in dit opzicht ten minste) de bijna onbewoonde, eindelooze vlakte der Padang Lawas (Bataksch: Padang Bolak), d.i. ‘wijde vlakte’. Enkele cijfers, voor het gemak tot honderdtallen afgerond, mogen een denkbeeld geven van de belangrijkheid van den veestapel.
De cijfers zijn van 1905.
Landstreek |
Paarden |
Runderen |
Buffels |
Afd Simeloengoen en } |
3200 |
6300 |
8800 |
Karolanden } |
3200 |
6300 |
8800 |
Onderafdeelingen Toba } |
10000 |
3400 |
7300 |
en hoogvlakte van Toba } |
10000 |
3400 |
7300 |
De Zuidelijke Batakl. } |
2500 |
8000 |
6600 |
Sipirok, Angkola. Mandaïling } |
2500 |
8000 |
6600 |
Padang Lawas |
1100 |
2300 |
19600 |
Bij een verstandige teelt en goede verzorging zou niet alleen de stapel grooter kunnen zijn (er wordt o.a. heel wat vee vooral in de Zuidelijke Bataklanden en Padang Lawas door tijgers verscheurd), maar ook het ras beter. Dit laatste geldt inzonderheid de paarden. Het Bataksche paardenras is een edel ras, maar het gaat gestadig achteruit. Het best worden de paarden nog door de Karo-Bataks verzorgd; de mooiste exemplaren komen uit de Karolanden en vinden nog steeds goeden aftrek bij de planters in Deli, ja gaan ook naar Pinang en Singapoera.
Groote verwoestingen richt nu en dan de veepest aan onder den buffel- en runderstapel. Slechts één voorbeeld. In 1902 bedroeg het getal buffels en runderen in Angkola achtereenvolgens 6982 en 5632; het volgende jaar waren de cijfers als gevolg van de veepest 2842 en 2390.
Een enkel woord over het nut van den veestapel. In de Noordelijke Bataklanden dienen de buffels hoofdzakelijk als slachtvee bij feestelijke en adat-plechtigheden, en bij uitzondering als ploegvee; in de Zuidelijke Bataklanden verrichten ze bovendien uitnemende diensten als trekvee; de runderen dienen uitsluitend voor slachtvee, de paarden als trek- en rijdieren, maar vooral als lastdieren, zoogenaamde ‘pikoelpaarden’. Buffelmelk wordt in Toba wel eens gedronken; de Duitsche zendelingfamilies aldaar bereiden er hun boter van.
M. JOUSTRA.