Neerlandia. Jaargang 13
(1909)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen en ander over het plateau Si Pirok der residentie Tapanoeli.(Hierbij foto No. 21).
De Bataksche bevolking van Tapanoeli vertoont, wanneer men de geheel en al vermaleischte strandbevolking van Singkil, Baroes, Si Bolga en Natal buiten beschouwing laat, twee groepen, die in velerlei opzichten van elkander verschillen en die, globaal door eene denkbeeldige lijn van Si Bolga in Oostwaartsche richting tot aan de Aek Si Poeli te trekken, tamelijk wel van elkander gescheiden worden, zij het ook dat men natuurlijk om en bij die lijn vrij vele overgangstoestanden zal kunnen vaststellen. Ongetwijfeld is de Zuidelijke groep geëmigreerd uit het Noordelijk gedeelte, want de herinnering daaraan is nog bij vele Batakkers van Si Pirok, Angkola, Mandaïling en Padang Lawas levendig gebleven. Zitten des avonds in een lapauGa naar voetnoot*) of in een particuliere woning eenige Batakkers gezellig koutend bij elkaar, wees er dan van overtuigd, dat in zeer vele gevallen hunne afkomst het onderwerp van gesprek is en zij elkander vertellen wáár hunne stamvaders vroeger gewoond hebben, wáár deze begraven liggen enz. Merkwaardig is, dat die Zuidelijke Batakkers, die het eerst met het Nederl. Ind. Gouvernement in aanraking zijn gekomen, die veel eerder de eerste stappen op den weg der beschaving gezet hebben, niet die vorderingen gemaakt hebben, welke men redelijkerwijze zou hebben kunnen verwachten, terwijl de tegenwoordige afstammelingen hunner voorvaderen in Noordelijk Tapanoeli, alhoewel veel later die eerste stappen gedaan hebbende, naar alle waarschijnlijkheid in de naaste toekomst hunne Zuidelijke rasgenooten in stoffelijke en geestelijke welvaart zullen hebben voorbijgestreefd. 'n Groep dier Zuidelijke Batakkers vormt de bevolking van het plateau van Si Pirok, eene landstreek dermate gunstig van het overige gedeelte van Zuid-Tapanoeli afstekende, dat elke reiziger in dat gedeelte van Sumatra op den eersten aanblik van het landschap eenige oogenblikken in bewondering daarop blijft neerzien. Inderdaad verdient het landschap dan ook lof, want na een verblijf in de sombere en dunbevolkte Batang Taro distrikten, het warme, onbeduidende Angkola, het eentonige en uitgestrekte Padang Lawas en een reis van eenige uren over de kale waterscheiding tusschen de rivieren, die Oost- en Westwaarts stroomen, staat men ten slotte na geleidelijk tot op 1000 Meter gestegen te zijn op een bergzadel, dat Noordwaarts den aanschouwer den aanblik biedt op een plateau met onafzienbaar uitgestrekte sawahvelden en talloos vele dorpen, die meerendeels scherp aangegeven worden door de aardig daaruit omhoogstekende kerktorentjes. Het klimaat van dat plateau, dat een gemiddelde hoogte van 8 à 900 M. heeft, is verrukkelijk; misschien een ietsje te vochtig, maar de koele temperatuur steekt gunstig af tegen de warmte der lage streken. Natuurlijk heeft die gunstige omstandigheid zijn invloed doen gelden op het uiterlijk en het karakter van den Sipirokker. Over het algemeen is hij een stevige gezonde inlander, die dadelijk te onderscheiden is van den bewoner der lage landen, die door zijne dofgele gelaatstint maar al te duidelijk toont, dat malariakoortsen in zijn land inheemsch zijn. Duidelijk ook openbaart die gunstige omstandigheid zich in het kinderental, want waar in de malariastreken gezinnen met 4, 5 kinderen weinig voorkomen, zijn die in Si Pirok om zoo te zeggen regel, ja, zijn zelfs gezinnen met 8 à 10 kinderen niet zeldzaam. Opvallend is het evenwel weer, dat de Sipirokker, niettegenstaande de gunstige hygiënische toestanden in zijn ‘vaderland’, buitengewoon vatbaar is voor allerlei kwalen in het geval hij in de kustlanden zijn bordje rijst wil gaan verdienen. Talloos velen worden uit den aard der zaak in verband met de boven aangestipte bevolkingstoename tot emigreeren verplicht, maar talloos zijn ook de gevallen, dat men hoort, dat één dier meestal vrij jeugdige uitzwermers niet heeft weten te acclimatiseeren. Het meerendeel dier uitzwermers vindt in Tapanoeli, Atjeh en Deli als Gouvernementsambtenaar een bestaan, dan wel is | |
[pagina 135]
| |
No. 22. De woning van den zendeling te Boeloeh Awar (Karoland) in Boven-Deli.
(Opgenomen door wijlen den Heer W. Crans, assistent op een tabaksonderneming.) No. 20. Eenige hoofden van Si Gaol. Men lette op de verschillende wijze, waarop zij hun hoofddoek dragen.
(Opgenomen door den controleur W.K.H. Ypes.) | |
[pagina 136]
| |
in de twee laatstgenoemde gewesten als schrijver, oppasser, lapauhouder of koetsier werkzaam. Landverhuizers zijn zij in de meeste gevallen niet, want een groot aantal hunner keert later naar hun geliefd Si Pirok terug om daar weer hunne paar vierkante Meters sawah te bewerken en zich bezig te houden met de eindelooze familietwisten, geschillen over grond, water, bruidschatten, enz. enz. Want... en dit is wel het meest typische in den Sipirokker, zonder een geschil over eene der genoemde zaken gevoelt de Batakker zich niet lekker, hij moet met iemand overhoop liggen, al is het ook maar over de grootte van het stukje vleesch, dat hem is toegezonden door een feestvierend familielid of kamponggenoot als bewijs van uitnoodiging. Welvarend kan men het land niet bepaald noemen. Het grondbezit is te erg versnipperd, de landbouwer is te behoudend en heeft te weinig geschikte karaktereigenschappen om door samenwerking te trachten de nadeelen dier versnippering op te heffen. Toch is de Sipirokker begeerig naar geld en in hooge mate spaarzaam, toch weet hij ijverig te arbeiden - d.w.z. alleen de gehuwde Batakker arbeidt, de jongelingen voeren niets hoegenaamd uit en op hen is het spreekwoord van den duivel en het oorkussen ten volle toepasselijk - helaas echter belet zijn bekrompen boerenverstand, zijn verregaand wantrouwen in alles en iedereen en de weliswaar zeer getemperde, maar toch nog zware eischen om aan de adat bij huwelijk en sterfgevallen te voldoen, hem om eenig kapitaal van beteekenis te vergaren. De Sipirokker leeft nog vrijwel in de periode der huisnijverheid, bijna al zijne levensbehoeften vervaardigt,No. 24. Een Karo-Bataksch gezin.
De twee jongste kinderen zijn tweelingen. (Opgenomen door den Heer Crans.) No. 25. Eenige Tobasche hoofden in echt nationale dracht met hun wapens en waardigheidsteekenen.
verbouwt of bereidt hij zelf; geld heeft hij dientengevolge alleen noodig wanneer hij ijzerwaren, kramerijen, gedroogde visch of versnaperingen wil aanschaffen (sinds dit jaar ook om zijne belasting te betalen) dan wel wanneer hij de bruidschat (djoedjoeran) voor eene schoondochter moet betalen of karbouwen koopen voor de verplichte adatfeesten. Allen hebben zonder uitzondering vrij weinig behoeften, allen van hoog tot laag leven tamelijk wel op dezelfde wijze. Schrille tegenstellingen tusschen armoede en rijkdom bestaan daar gelukkig nog niet. Ook in zijn gemeenschapsgevoel is de Sipirokker nog vele tientallen van jaren bij den Europeaan ten achter, verder dan zijn familiebelang kijkt hij doorgaans niet, misschien denkt hij nog wel eens om een gemeenschappelijk kampongbelang, maar dat zijn distrikt (de instelling van distrikten wortelt niet in de oude toestanden, maar is een 40, 50 jaren geleden door het Gouvernement ingevoerd) eene eenheid behoort te zijn en daar is om de gemeenschappelijke, geestelijke en stoffelijke behoeften van het volk te behartigen, daarvan heeft hij geen flauw begrip. Zeer te betreuren is het, dat dat jeugdige volk een jaar of 40 geleden grootendeels den Islam heeft aangenomen. Natuurlijk is geen enkele Mohammedaansche Sipirokker met den inhoud van den Qoran bekend, ook bij hem is die godsdienst beperkt tot het zooveel mogelijk uitoefenen van de vormen en het zich trouw houden aan de 5 zuilen, n.l. belijdenis, gebed, bedevaart naar Mekka, tienden en vasten. Komt hij die maar getrouw na, dan is het hem verder geoorloofd te liegen, te bedriegen en te veinzen zoo hard hij wil; zalig wordt hij in dat geval toch, aldus leeraren hem zijne sechs en hadji's, die tevens lid zijn van eenig | |
[pagina 137]
| |
No. 26. Armband (polsring).
geheim genootschap en in voortdurende verbinding met Mekka. Gelukkig is evenwel bij meningen enkeling de natuur sterker dan die leer, maar dat zij op den duur van slechten invloed moet zijn, laat zich begrijpen en dat zij dit inderdaad geweest is, kan worden gestaafd door hen, die jaren lang onder hen geleefd hebben. Nog gelukkiger is, dat die vormendienst tot op heden weinig invloed gehad heeft op de oude gewoonten en gebruiken ten aanzien van huwelijk, erfrecht, grondbezit enz., maar het treurigste en nadeeligste voor het volk is, dat het, gestijfd geworden zijnde in zijne slechte karaktertrekken door dien godsdienst, evenals alle andere Mohammedaansche volken in den Archipel zijn innerlijk leven voor eens en voor al gesloten heeft voor den Europeaan. Gunstig steken de Christen-Sipirokkers af bij hunne Mohammedaansche broeders en al mag ook van hen gelukkig nog gezegd worden, dat zij in de eerste plaats Batakkers zijn gebleven in gewoonten en gebruiken, zoo wijst velerlei er toch op, dat de Christelijke denkbeelden en leerstellingen, door welke de beschaafde menschheid dan toch maar geworden is, wat zij thans is, in hen beginnen te werken en zij door deze levenwekkende beginselen spoediger tot geestelijken en stoffelijken welstand zullen geraken dan onder den kouden formalistischen Islam mogelijk zou zijn. C. POORTMAN, Contr. B.B. Den Haag, Nov. 1908. |
|