Ingezonden
Nederlands en Deens nationaliteitsgevoel.
Het nationaliteitsgevoel is bij de Denen krachtig ontwikkeld na de oorlog van 1866. Zag men vóór die tijd in Kopenhagen veel Duitse opschriften, omdat het Duits door de vreemdelingen het meest gebruikt werd, na die tijd zijn die opschriften voor het grootste deel verdwenen, een bewijs dat, al verstaat de vreemdeling de landstaal ook niet, hij geen vreemde opschriften nodig heeft, om terecht te komen. Het tegendeel wordt bij ons dikwils beweerd, om de Franse en Engelse opschriften te verdedigen. Men zou haast naar een bloedeloze oorlog verlangen, om ons land van deze ergernis te verlossen. De Denen zijn na de oorlog met de Duitsers op een bizonder goede voet met Engeland gekomen, maar zij hebben genoeg nationaliteitsgevoel gehad, om de Engelse taal niet in plaats van de uitgeworpen Duitse in hun opschriften te gaan gebruiken. Ik kon mij hiervan enkele jaren geleden overtuigen op een boot van de enige maatschappij die het verkeer tussen IJsland en het overige deel van de wereld onderhoudt. Deze maatschappij is een Deense, en haar boten varen van Kopenhagen over Leith, de haven van Edinburgh, naar IJsland. Het kleinste deel van de reizigers bestaat uit Denen, want dezen bezoeken slechts zelden het eiland voor hun genoegen, en het handelsverkeer tussen Denemarken en IJsland is van weinig betekenis. In het reisseizoen bestaan de reizigers bijna uitsluitend uit Engelsen, Schotten en Amerikanen, die om te reizen, jagen of vissen het eiland bezoeken. Verder zijn er op de boten, behalve enkele bewoners van IJsland en de Faeroerne, die ook al geen grote reizigers zijn, altijd een aantal Schotse of Engelse hitte- en wolkopers en handelaren in verschillende artikelen. De meeste reizigers komen te Leith aan boord. Men zou verwachten, dat, waar het Engelse element zo'n overwegend groot bestanddeel van de passagiers uitmaakt, de Deense maatschappij hiermee, wat het gebruik van de taal aangaat, rekening zou houden. Dit is echter niet het geval. Voor de
maatschappij bestaat er maar één taal, en die is de Deense. Alle opschriften op de boten zijn uitsluitend in het Deens, de dienstregelingen ook, de dagelikse spijskaarten ook, de hofmeesters en hofmeesteressen spreken, met zeldzame uitzonderingen, alleen Deens, al verstaan ze soms een enkel woord Engels. Het was aardig om op te merken, hoe de Engelsen, die anders gewoon zijn, dat de wereld zich naar hun grove onwetendheid op het gebied van vreemde talen schikt, op het eind van de reis zich al vrij goed in het Deens wisten uit te drukken voor gewone zaken als een lepel, een mes, een ei, een fles sodawater enz.
Met deze Deense maatschappij mag men zeker wel de Nederlandse maatschappij Zeeland vergelijken. Beide hebben de nationaliteit van een klein volk, welks taal buiten zijn gebied weinig bekend is. Beide vervoeren in hoofdzaak Engelsen, de eene tussen een Schotse haven en Reykjavík, de andere tussen een Nederlandse en een Engelse haven.
Hiermee eindigen ook de punten van overeenkomst. Kent de Deense maatschappij slechts één taal, de Nederlandse kent er wel degeliktwee, of misschien nauwkeuriger uitgedrukt één en een breuk, waarbij het Nederlands de breuk voorstelt.
De opschriften op de boten zijn tweetalig, waarbij het Engels soms voorgaat, of zelfs wel alleen Engels. Ook de dienstregelingen zijn tweetalig. Alle hofmeesters en hofmeesteressen spreken Nederlands en Engels, of liever Engels en Nederlands, want zij spreken de reiziger die goed gekleed is en zich goed voordoet, liefst in het Engels aan, en het schijnt hun haast een teleurstelling als ze merken, ‘dat het maar een Hollander of Hollandse is’ met wie ze te doen hebben.
Een aardig bewijs van het nationaliteitsbesef ook van de Deense vrouwen kon men vóór enige weken in de bladen lezen. Een bericht betreffende de herdenking van de hulp, door onze admiraal Van Wassenaer-Obdam aan Denemarken verleend, luidde als volgt:
Aan ‘Helsengör's Avis Hórsholm’ wordt het volgende ontleend:
Verschillende vrouwen hier in de buurt zonden aan de Koningin van Holland het volgende telegram, in het Deensch gesteld:
‘Hare Majesteit de Koningin van Holland. Haag!
Deensche vrouwen zenden Hollands Koningin en het dappere Hollandsche volk haar warmen dank voor de hulp in de ure van nood heden 250 jaar geleden.’
Den volgenden ochtend vroeg kwam het volgende antwoord in het Engelsch gesteld:
‘Deensche vrouwen in Hórsholm! Hollands Koningin dankt u allen.’
Ik geloof, dat, als er honderd vergaderingen van Nederlandse vrouwen besloten, een telegram aan een buitenlandse vorstin te zenden, ook honderdmaal, zonder dat er veel woorden aan besteed werden, het telegram niet in het Nederlands zou gesteld worden. Het is treurig maar waar, dat, terwijl het nationaliteitsbesef bij de Nederlandse mannen in het algemeen zeer flauw is, het bij de Nederlandse vrouwen dikwils zodanig is, dat men geneigd is, te vragen, of er in het geheel wel nationaliteitsbesef aanwezig is.
Dat de Deense hulde van de Deense vrouwen door Nederlands Koningin in het Engels beantwoord werd,