Neerlandia. Jaargang 13
(1909)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAmérikaNederlandsch Onderwijs in Argentinië.Over het Nederlandsch Onderwijs in het buitenland komt in het Febr.-nr. een artikel voor van Jhr. Mr. Van Nispen tot Sevenaer, dat bijzondere aandacht verdient. Ten volle met dit artikel instemmende herinnert het mij aan een reeds te lang uitgestelde belofte om een artikel voor Neerlandia te schrijven over het Nederlandsch onderwijs in Argentinië. Ik deel eerst iets mede over dat onderwijs, om dan terug te komen op de hoofdstrekking van het stuk van den heer Van Nispen. Uit mijn dezer dagen verschenen werk over ArgentiniëGa naar voetnoot*) zullen de lezers, naar ik vertrouw, eenige meerdere kennis over dit belangrijke, in de toekomst ongetwijfeld zeer belangrijke, land, hebben kunnen verkrijgen. Tevens zullen zij in dat werk een uitvoerige beschrijving van de Nederlandsche kolonies in Argentinië gevonden hebben. Hier zij slechts in herinnering gebracht, dat de voornaamste dezer kolonies gevestigd zijn in Buenos-Aires, Rosario, Tres Arroyo's en Chubut. De laatste is de Transvaalsche Boerenkolonie, die om onderscheidene redenen zonder bezwaar bij de kolonies van Nederlandsche afstammelingen gerekend mag worden. Terwijl voorts nog hier en daar in Argentinië eenige kleinere Nederlandsche nederzettingen verspreid liggen. In Buenos-Aires bestaat de kolonie voor een deel uit meer aanzienlijken en meervermogenden, en voor een klein deel is dit ook het geval in Rosario, voor het overige bestaan de kolonies meestal uit werklieden, landbouwers en eenige burgers (winkeliers enz.) die bijna allen een vrij goed bestaan hebben. De Transvaalsche Boerenkolonie vertoont natuurlijk een | |
[pagina 105]
| |
eigen karakter en is onder de Nederl. landbouwende bevolking de meest vermogende. De landbouwers en werklieden zijn meestal afkomstig uit de emigratie van 1889/91. Hoe weinig afgerond het begrip van Nederlandsche kolonie vooral in een groote stad als Buenos-Aires (1.200.000 inwoners) is en hoe moeilijk de grens te trekken valt, zoo kan het getal Nederlanders en Nederl. afstammelingen, die hun oude nationaliteit nog bewaard hebben en die eenigszins meeleven, en dus bij de Nederlandsche kolonies geteld kunnen worden, geraamd worden in Buenos-Aires, Rosario en Tres Arroyo's ieder op ongeveer 600 zielen, in Chubut op 400 zielen, terwijl men de kleinere Nederlandsche nederzettingen op 300 zielen schatten kan. Alzoo te zamen ongeveer 2500 zielen, al sta ik natuurlijk niet in voor de algeheele juistheid der cijfers. Het geheele getal van hen die
Transvaalsche Boerenkolonie in Chubut.
Nederlandsch bloed in de aderen hebben zij het ook min of meer verdund, mag wel geschat worden op 4 à 5 duizend zielen. (Zie het hoofdstuk ‘Nederlandsche kolonies in Argentinië in mijn bovengenoemd werkGa naar voetnoot*)). Uit deze cijfers blijkt tevens hoevele Nederlandsche afstammelingen reeds in weinige jaren in den stroom van het Argentijnsche volk zijn ondergegaan. De ouders spreken gewoonlijk nog Nederlandsch, de jongeren maar zelden of in het geheel niet meer. Zij kunnen het echter gewoonlijk nog wel verstaan. In huis spreken de ouders hun kinderen in het Nederlandsch of in een mengelmoes van Spaansch (de landstaal) en Nederlandsch toe, de kinderen antwoorden in het Spaansch. Wat de Nederlandsche taal bij velen nog levendig heeft gehouden is vooral de Hollandsche Bijbel. Dit deden ook de godsdienstige samenkomsten waarbij in het Nederlandsch gesproken werd en de Zondagscholen, waarin in het Nederlandsch onderwijs gegeven werd. Ook leest men Nederlandsche bladen en zijn er in de laatste jaren Nederlandsche Vereenigingen tot versterking der nationale banden opgericht, waaronder de ‘Wilhelmina-Vereeniging’, de zelfstandige Afdeeling van het Algem. Nederl. Verbond in Buenos-Aires vooraanstaat. Ook mag als uiting der nationaliteit en als middel tot hare verlevendiging niet vergeten worden de instelling van jaarlijksche Koninginnefeesten (ter viering van den jaardag van H.M. de Koningin) van welke instelling Rosario de eer toekomt. Nederlandsch onderwijs werd er echter tot nog toe niet of zeer weinig gegeven. Vroeger was in Buenos-Aires wel reeds een poging beproefd maar deze mislukte om verklaarbare redenen. Aan de firma Ackerman & Van Haaren (hoofdkantoor te Antwerpen), komt een woord van lof toe, dat zij voor de kinderen van hen die verbonden waren aan haar havenwerken bij Rosario, een onderwijzer uit Nederland liet komen (de heer Noordenbos, thans te Amsterdam), die een tweetal jaren op het eiland bij Rosario aan enkele kinderen onderwijs gaf. Voorts is er thans nog een begin van een Nederlandsche school in de Baraccas (een wijk van Buenos-Aires), waar juffr. Heine haar best doet een middag in de week aan een aantal kinderen Nederlandsch onderwijs te geven, welke school echter geheel gereorganiseerd moet worden, en daartoe wacht op een hoofdonderwijzer uit Nederland. Het geestelijk en nationaal verval is door deze geringe pogingen - hoezeer te waardeeren ook - niet gestuit geworden. Het jongere geslacht groeit op in den Argentijnschen geest, waarin zich de geest en het karakter der Romaansche volken sterk uitspreekt. Reeds hiertegen hebben wij als Nederlanders, die veelszins een andere, een meer ernstige en meer degelijke levens- en wereldbeschouwing hebben, voor onze stamverwanten en hun kinderen ernstig bezwaar.) Bovendien heeft de Argentijnsche geest, evenals die van alle vooruitstrevende volken een sterk uitgesproken | |
[pagina 106]
| |
nationaliteitsgevoel, waardoor men op andere volken en hun taal met eenige minachting nederziet. Voor het Engelsch en de Engelschen heeft men, en niet zonder reden, eenig respect. (De Engelschen, hun geld en hun taal zijn ook in Argentinië niet zonder invloed). Het Nederlandsch wordt echter weldra door de Nederlandsche kinderen als zij naar de Argentijnsche scholen gaan veracht, zij weigeren het te spreken. Duidelijk heb ik meer dan éénmaal kunnen opmerken, dat zij er zich voor schamen. Niet weinigen verachten met het Nederlandsch al wat met ‘die oude Hollanders’ in verband staat, ouders, taal, godsdienst, zeden en gewoonten. Hier komt nog bij, dat op de Argentijnsch Spaansche scholen de kinderen elkander leeren kennen, zij krijgen daar hun Spaansche of Italiaansche vrienden en vriendinnen, met wie zij straks, vaak op zeer jeugdigen leeftijd, naar het huwelijksaltaar gaan. Dan zijn zij geheel verloren voor ons nationale leven. Het is daarom, dat schrijver dezes bij zijn bezoek aan de Nederlandsche kolonies in Argentinië, waar het eenigszins kon, naast kerkgemeenten ook schoolgemeenten gesticht heeft. En wel in de voornaamste nederzettingen, vanwaar uit dan invloed op de kleinere kolonies in den omtrek kan uitgaan. Zulke schoolgemeenten zijn gesticht in Buenos-Aires, Rosario, Tres Arroyo's en Chubut. In Buenos-Aires bestaat het schoolbestuur uit de heeren Dirks (voorzitter der ‘Wilhelmina-Vereeniging’), Van Hattem, Mr. Chrestman, De Boe en Bening, mannen van onderscheidene richting, terwijl H.M. Gezant, Z.Exc. L. van Riet, eerevoorzitter is. Er is daar een schoone samenwerking tusschen de ‘Wilhelmina-Vereeniging’ en de school, alsook tusschen de meer ontwikkelden en aanzienlijken, en hen die minder hooge positie in de maatschappij innemen. In Rosario is de heer G.J. van Oppen, vice-consul, voorzitter van het Evangelisatiebestuur, dat ook tot taak heeft het Nederlandsch onderwijs te behartigen. In Tres Arroyo's gaat de school rechtstreeks uit van den kerkeraad der Ned. Geref. Kerk. In Chubut vormen de heeren J.A. Venter, S. Venter en G. KrügerKijkje in een oerwoud in Argentinië.
Huis en tuin van den heer Van Hattem te Belgrano.
een comité. Wat de kinderen aanbelangt zoo werd tijdens mijn verblijf in Argentinië op de lijsten ingeteekend in Buenos-Aires voor 40 à 50 kinderen, Rosario voor 60, Tres Arroyo's ook voor 60. En wat de gelden betreft zoo moet gezegd worden, dat de scholen zich mettertijd zeer wel zullen kunnen in stand houden, doch de eerste jaren moeten zij nog geholpen worden. In Buenos-Aires laten de aanzienlijken zich in het steunen der school niet onbetuigd, doch het getal der aanzienlijken is niet groot, terwijl het meerendeel van hen die de school wenschen tot den arbeidenden stand behoort, de school komt dan ook in de werklieden-wijk, zoodat de aanzienlijken, willen zij van den onderwijzer voor hun kinderen profiteeren, dit nog door privaatlessen zullen moeten doen. Desniettemin wordt er voor de benoodigde f 5000. - toch reeds een f 3500. - jaarlijks saamgebracht. Ook Tres Arroyo's doet wat het kan en brengt het alleen een heel stuk, het tekort is nog even f 1000. - per jaar. Men vergete daarbij niet dat het schoolgeld wegens de concurrentie met de Argentijnsche scholen, waar het onderwijs veelal kosteloos is, zeer laag moest gesteld worden. Hier te lande heeft zich een Comité voor Nederl. scholen in Argentinië gevormd, dat op het punt staat zich uit te breiden, en waarvan de heer De Marez Oyens, oud-Minister van W., H. en N., thans tijdelijk voorzitter is, en ondergeteekende secretaris-penningmeester. Het Comité zoekt reeds eenigen tijd ijverig naar twee onderwijzers, één voor Buenos-Aires en één voor Tres Arroyo's, om daarmede te beginnen. Er bestaat uitzicht er nog in de eerste helft van dit jaar een tweetal heen te kunnen zenden. Gedurig ontvangt het Comité vragen, ja smeekbeden, uit Argentinië of de onderwijzers haast komen. Een en ander toont de belangstelling. Maar al sprak deze zich niet zoo roerend uit, dan nog zal niemand onzer ontkennen van welk groot belang het bestaan aan wel geordende, vast aaneengesloten Nederlandsche kolonies in Argentinië is. Ook voor het moederland. Voor handel en verker, voor blijvende landverhuizing of tijdelijke emigratie. Zóó blijft er contact, iets wat ook voor het moederland van het hoogste gewicht is. Het is daarom zeer bedenkelijk, dat men hiervoor tot nog toe weinig of geen oog schijnt te hebben. Zij die, hetzij door den nood gedrongen of door ondernemingsgeest bezield het land verlaten, worden al | |
[pagina 107]
| |
Stoomploeg voor de onafzienbare akkers.
te spoedig beschouwd als voor onze nationaliteit en ons Nederlandsch leven verloren te zijn. Terwijl men juist van hen, van deze pioniers, zooveel nut kon trekken. Het is dan ook meer dan erg, dat tot nog toe voor de Nederlanders buiten Nederland zoo bitter weinig, zoo bijna niets van uit Nederland geschiedde. Het is nog dezelfde onverschilligheid, dezelfde slappe geest waarmede we eenmaal Nieuw-Amsterdam (thans New-York), de Kaap en zooveel meer kwijt geraakt zijn. Engeland is juist door de Engelsche nederzettingen buiten's lands groot geworden. Onze onverschilligheid, onze verwaarloozing van Nederlanders buiten's lands moge een einde nemen. Andere volken doen geheel anders. Ook op het gebied van onderwijs. Er bestaan in Argentinië o.a. een geheele reeks Duitsche scholen (in 1906 waren het er reeds ongeveer 60), een groot gedeelte wordt daarvan door het Duitsche Rijk gesubsidieerd (een ander deel zijn o.a. particuliere scholen), en wel met zeer aanzienlijke bedragen. Zoo ontvangt de Germania Schule in Buenos-Aires Mark 17500 per jaar. Het is een lust deze scholen te zien. Prachtige gebouwen, met een flinken staf van Duitsche onderwijzers, aangevuld, zoover noodig, met Spaansche, en in het bezit van een schat leermiddelen. Het onderwijs wordt op deze scholen geheel in Duitschen geest gegeven. Men zoekt voor de kinderen Duitschland het geestelijke vaderland te maken waaruit zij leven. Men zoekt hen tot Duitsche karakters te vormen, leert hen in het Duitsch niet alleen spreken, maar ook denken. Men geeft van jongs af een geheele Duitsche richting aan hun geest. Er wordt dan ook niet alleen onderwezen in Duitsche taal, geschiedenis, godsdienst, aardrijkskunde en literatuur, maar ook onderricht in Duitsche zang en muziek, het kind wordt ingeleid in de Duitsche rìjmpjes, raadsels, sprookjes, spelen enz. Zóó wordt de geest van het kind geheel in Duitsche richting geleid. En niemand die de Duitschers in een wereldstad als Buenos-Aires zag en gadesloeg, zal zeggen, dat zij achteraanstaan. En wat het opmerkelijkste is: op de naamlijst van de kinderen der Duitsche scholen vindt men er verscheidene met zuiver Spaansche namen. Kinderen dus die anders gewis in Spaansche richting geleid zouden zijn geworden, worden dit nu in Duitsche. Zoo verliest men niet, maar zoo wint men. Menigmaal heb ik van nabij niet alleen de bewonderenswaardige inrichting dezer scholen - alles is geheel op de hoogte, naar de nieuwste eischen ingericht - maar ook de zegenrijke resultaten kunnen gadeslaan. En naast deze 60 Duitsche scholen in Argentinië, staan wij Nederlanders nu met niet één school, dien naam waard. Wij staan daar zonder hulp uit het moederland, zonder onderwijzers, al meer zonder taal en nationaliteitsgevoel. Om van verwaarloozing van hoogere geestelijke belangen nog niet eens te spreken. Het is om van te schreien. De meer aanzienlijken sluiten zich bij de Duitschers of Engelschen aan. De rest verwildert. In het binnenland hebben hier en daar de Engelsche zendelingen en onderwijzers, gesteund van uit Engeland, zich over de Hollandsche kolonies ontfermd en geven er leiding. Voor ons om rood van schaamte te worden. En wat bij dit alles de zaak nog bedroevender maakt, is, dat onze Regeering door deze verwaarloozing van hen, die althans voor een groot deel nog Nederlanders zijn, maar bitter weinig oog schijnt te hebben. Kort na mijn terugkeer heb ik bij den tegenwoordigen Minister van Buitenl. Zaken in audiëntie de noodzakelijkheid en de wenschelijkheid bepleit, dat hier van regeeringswege geholpen werd. En daarna aan Z.Exc. nog op verzoek in een uitvoerige memorie de toestanden uiteengezet. Dan, helaas, het antwoord was gelijk dat door Z.Exc. in de Tweede Kamer gegeven werd en door den heer Van Nispen in Neerlandia meegedeeld en besproken werd. Niet alleen werden financieele bedenkingen door Z.Exc. op den voorgrond geschoven, maar af en toe was Z.Exc. bijna principieel tegenstander van dergelijke subsidie. Men kon werkelijk den indruk krijgen dat Z.Exc. van oordeel was, dat zulke Nederlanders maar hoe eer en beter in het vreemde volk moesten opgaan, en dat Nederlandsche scholen eer schadelijk waren, omdat zij dit assimilatie-proces zouden tegenhouden. Ten volle ga ik met den heer Van Nispen mede, dat dergelijke ministerieele uitlatingen zeer bedenkelijk zijn. Gelukkig flikkerde aan het eind van het onderhoud een straaltje van hoop, gelijk ook in de Mem. van Antw. in de Eerste Kamer, waarop de heer Van Nispen wijst. Maar meer hoop nog geeft de besliste wijze van optreden ten gunste van het Nederlandsch onderwijs in Argentinië van onderscheidene leden der Staten-Generaal, waaronder ook den naam van den afgevaardigde van Nijmegen met bijzondere erkentenis genoemd moet worden. Ik sluit mij geheel aan bij zijn meening, dat ook het A.N.V. hier een taak te vervullen heeft. Dat dit Verbond zijnerzijds bij den Minister en bij de Staten-Generaal op steun voor hetHollandsche Boerderij in het Binnenland.
| |
[pagina 108]
| |
Nederl. onderwijs in den vreemde dient aan te dringen. De Minister toont in zijn naderbij komen, voor overtuiging vatbaar te wezen. Het worde meer en meer helder, dat wij, neen, geen Nederl. kolonie in den vreemde willen, die als een oliedrup op de wateren drijft, maar dat we ook niet onze stamverwanten en hunne kinderen hals over kop in den stroom van het vreemde volksleven willen doen ondergaan, maar dat we hen van den Nederlandschen geest willen doen doortrekken. Zoo kunnen zij zich bij andere volken aansluiten en de talenten aan den Nederlandschen aard geschonken tot nut van het vreemde volk aanwenden, het leven van dit laatste daarmede verrijken. Aanvullend onderwijs, onderwijs alleen in de Nederlandsche taal is daarom geheel onvoldoende. Wij willen opvoeding en onderwijs in den Nederlandschen geest. Ten slotte moet ik hier nog op een ernstig bezwaar wijzen, dat ons bij de bevordering van het Nederlandsch onderwijs in den vreemde in den weg staat. Het is de pensioenskwestie en die van het weduwen- en weezengeld. Volgens de bestaande bepalingen verliest een Nederlandsch onderwijzer, die om naar een school in den vreemde te gaan, hier ontslag moet nemen alle recht op pensioen. En eveneens verliezen zijn weduwe en weezen het recht op onderstand. Dit maakt het uitzenden van flinke onderwijzers, die wel eenige jaren buiten's lands zouden willen werken, inderdaad zeer moeilijk. Ligt het ook niet op den weg van het Alg. Ned. Verbond om op wegneming dezer moeielijkheid bij de Regeering aan te dringen? Dr. J. VAN LONKHUIJZEN.
Rijswijk (Z.-H.), 24 Maart 1909. |
|