hersenen, waarmee zoo velen hunner begiftigd zijn? (Ik denk hier bv. aan Bisschop en Pier Pander, die zoo goed als alleen staan). Zou er niet wat voor te zeggen zijn, de Friezen uit hun half-heid te verlossen, door te trachten, als dan de vervorming tot hééle Friezen onmogelijk is, zooals Dr. S. zegt, hen tot hééle Nederlanders te maken, wat me minder onmogelijk schijnt? Ophouden met de pogingen om de Friesche taal in stand te houden is dan noodig (en ik begrijp dat het zwaar valt daartoe te besluiten). Het zal m.i. echter zoowel aan de persoonlijkheid der Friezen als aan de andere toch óók door Dr. S. geliefde taal en het Nederlandsch element in 't algemeen ten goede komen.
Volgens Dr. S. staat wie twee talen tot zijn beschikking heeft en ze gelijkelijk hanteert er beter voor, dan de eentalige. Oppervlakkig beschouwt lijkt dat heel waar. Meer dan één Vlaming echter heeft me wel verteld, dat hij gaarne zijn meerdere kennis van het Fransch zou willen missen, als hem dat zou brengen een grondige kennis van zijn moedertaal, dat hij gaarne zou willen ruilen met den ééntaligen Noord-Nederlander, die tenminste zijn eigen taal kent, terwijl de meeste Vlamingen noch Fransch noch Vlaamsch goed kennen.
Tot mijn spijt schijnt Dr. S. te meenen, dat een ‘aanvallende natuur’ mij deed schrijven. Ik deed het hoofdzakelijk, omdat ik nu gaarne eens duidelijk zag uitgemaakt, waarom ook de zgn. ‘echte’ Friezen lid kunnen en moeten zijn van het A.N.V. En Dr. S. begrijpt wel, waarom juist ik zoo graag wil weten, hoe deze Friezen overgehaald moeten worden. Ik wist dit niet en weet het nog niet en wanhoop er aan, ooit iets anders tot hen te kunnen zeggen, als: ‘Er is geen bezwaar voor U, om lid van 't A.N.V. te worden, de voormannen der Friezen zijn het immers ook’.
Ten slotte een enkel woord over het stuk van den heer A. de Weerd, opgenomen in hetzelfde Neerlandianummer.
Deze stelt een gewestspraak, een Nederlandsch dialect op één lijn met de Friesche taal en zou gaarne Friesche woorden in onze taal zien opgenomen, terwijl juist het A.N.V. strijdt tegen onnoodig gebruik van vreemde woorden. Al wordt het Friesch binnen de grenzen van Noord-Nederland gesproken, daarom is het toch niet minder een vreemde taal, evengoed als het Vlaamsch, dat men buiten die grenzen spreekt, niet vreemd is? Staatkundige grenzen doen hier immers niets ter zake?
Leiden, 27 October 1908.
A. LOOSJES.
G.R.!
De heer L. houdt zijn eind vast; met konsekwentie vervolgt hij zijn weg en ik had dan ook beter gedaan met niet te spreken van ‘de overmoedige jeugd’: Zijn redenatie is zeer bezonnen en klemmend en ik kan me voorstellen dat menigeen onbewust zo redeneert en het Fries vaarwel zegt, meent te zeggen ten minste. Maar: de echte Fries kan zijn aard niet verlochenen en wie in een taal gespeeld heeft, zijn moeder daarin heeft horen zingen, zelf er in heeft gevrijd, er in getrouwd is en met zijn kinderen er in gesproken heeft, die kan daar geen afstand van doen, zonder iets af te breken wat hem lief is. En zo zijn er duizenden. ‘Pogingen om het Friesch in stand te houden’ mochten vroeger uitgaan van enkele hogerstaanden; meer en meer komen ze uit alle kringen voort, tegen de konsekwentie in. Men voelt er meer voor en doet er aan. Het is een zaak van gevoel, van liefde, van hartstocht bij velen,. En of nu deze tweetaligheid een groot bezwaar is? Ik betwijfel het, wanneer ik het oog richt op al die Friezen die bij het onderwijs ook buiten Friesland zijn en daar met ere genoemd worden. En het kan best zijn dat het Friese volk geen hoge kunstaanleg in taal heeft; wie weet? In ieder geval de kunst van Pander, Alma Tadema en Bisschop, de Friese goud-, zilver- en kopersmeden, heeft niets met de taal uit te staan. Ten slotte: het volksinstinkt dat in het doen-aan-'t Fries iets voelt laat zich niet dwingen: het wenst tweetalig te blijven; maar wil men de Friezen een goede dienst bewijzen, dan moeten hun kinderen goed onderwijs ontvangen in de Algemene, Nederlandse Taal, want de historie, de staat-wording heeft aan iedere Nederlander als eerste taal het algemene Nederlands in ruimere of schralere gift gegeven. Wie de eerste taal zou willen ontkomen in Nederland zou buiten staatsverband moeten treden. Daaraan ontkomt niemand, ook
geen Fries, en dat is goed ook. Voor het intimere leven in eigen kring, voor zijn kunst, zijn hartstocht houdt hij als tweede taal het Fries. Wil iemand nu de rangorde omkeren, dat neem ik spelen met de woorden eerste en tweede. De Nederlandse stam is gevormd uit drie elementen: Franken, Friezen en Saksen; de taal van de eersten heeft met het volk de heerschappij gekregen, maar is geen dwingeland geworden. En zo kan ieder Fries zich aansluiten bij ons Verbond als hij maar voelt voor onze beginselverklaring, 1e alinea:
‘Het Verbond beoogt de verhoging van de zedelike en stoffelike kracht van de Nederlandse stam’. Het wordt voor de Friezen meer dan tijd dat zij deze alinea van buiten leren. Op die grond moeten zij lid worden van het Verbond, moesten de meesten het al zijn. Te veel denkt de buitenwacht dat het A.N.V. een Taalverbond is en vergeet de Stambelangen. Voor 't overige ben ik het met de heer L. geheel eens ten opzichte van de mogelikheid van wat de heer De Weerd zou wensen. Zo iets als Cremers novellen geloof ik niet bestaanbaar in het Fries. Dat viel mij nog eens weer op, toen ik de aan Cremer verwante ‘Olle Vrunden in Gronningerland’ las. Wat mogelik is met Betuws, Gronings, Zeeuws en Limburgs, Amsterdams, Haags, of Rotterdams: de tekst schrijven in Nederlands, de gesprekken in het dialekt, de gouwspraak, dat wil er bij een Fries niet in. Misschien is een Hollander zo knap, maar het Fries neemt voor Friezen ook in dat opzicht een biezondere plaats in. Alleen wat het tweede betreft: dat het niet goed zou zijn Friese woorden tussen de Nederlandse tekst te brengen, ‘om het weren van vreemde woorden uit het Nederlands’, dat vind ik onjuist: het zijn geen vreemde woorden! Vele Friezen zijn b.v. vrij wat trots op sommige hun eigenaardig toeklinkende woorden en menen, dat die nu eens vooral echt Fries zijn en - dan blijkt het vaak bij nader onderzoek, dat ze ook elders voorkomen met ietwat andere klank. Zo b.v. boekdelling voor de planken op de bodem van een roeiboot, wat ik bij Brusse in z'n Landloperij als buikdelling vond op het niet Friese Texel; zo kloet voor schippersboom, dat in de Reinaert ook voor komt en in de buurten van Gouda. En zo zijn er vele. Bij Hooft en Bredero komen er ook vele voor. Die komen op uit het Nederlandse volksdenken
en blijven daar in leven en dat is meestal heel wat anders dan wanneer ze als de Franse woorden in het Nederl. van buiten af tot ons komen.
Natuurlik zullen woorden als de genoemde eerder in Friese, d.w.z. kust-streken zijn ontstaan dan elders. Als het beschaafd ze niet wil, bewaren dialekt en gouwspraak (het Tessels en het Fries b.v.) ze trouw als schatten, tot de auteurs ze nodig hebben.
Haarlem.
J.B. SCHEPERS.