De Nederlandsche taal in Oost-Friesland en de Westphaalsche Graafschappen,
II.
(Slot).
Ik kom nu tot de Westphaalsche graafschappen. 't Geen ik daarover kan mededeelen maakt wel niet zoo'n samenhangend geheel uit - ik kon daarvoor de geschikte bronnen litteratuur niet vinden - maar zal toch, hoop ik niet zonder belangstelling gelezen worden door menigeen die de bijzonderheden niet zoo kent.
Anders als Oostfriesland behoorde Bentheim in zijn geheel tot het buitenlandsche gebied onzer taal; 't was ruim half zoo groot als het andereGa naar voetnoot1). Ook hier weer de kerkelijke belijdenis, die voermiddel was voor onze taal, zoowel in school als kerk.
In 1840 was hier slechts eene gemeente met uitsluitend Duitsche kerktaal, drie met afwisselende, twee met Hollandsche. Het Neder-graafschap - bovenstaande gold voor het Boven-graafschap - hield voor jaren nog steeds meer aan het Hollandsch vast; in 1845 werd hier nog in geen enkele gemeente uitsluitend Duitsch, in sommige slechts enkele malen gepreekt.
De gang van invoering en gebruik onzer taal heb ik ook hier tot mijn spijt niet kunnen opmaken, uit gebrek aan genoegzame inlichtingen.
Een proeve van den tongval, welke vroeger in deze streken gesproken en geschreven werd, bevat een document uit Thuijnen in het Lingensche van het jaar 1456 bij H. van Heussen. Historia Episcopatum foederati Belgii Tom II Episc. Daventr. pag. 199, waarvan ik hier ter beoordeeling, den aanhef mededeel:
‘Ick Bernt de Happer en gezworen Richter unde Wogreve to Vrideren mines genedigen mechtigen Junckeren Claes, greven to Tekenenborchen, kenne unde betuge in dessen openen besegelten breve dat vor mij gekommen zijent in ein recht geheget gerichte, daar ick stede unde stoel mit rechte unde to rechte tijde besat, met mijnen Kornoeten hier na bescreven’.
De berichten, aangaande de invoering van onze taal, die ik heb kunnen verzamelen, zijn weinige.
1o. In den aanvang, 1544 was Bentheim Luthersch, later in 1575, werd het Hervormd, door den overgang van Graaf Arnold II; een sterk - hoewel indirect - bewijs voor oorspronkelijke Platduitsche kanseltaal;
2o. De akademische studie had hier niet dien invloed op het taalgebruik, welke zij in Oost-Friesland had. De Hervormde godgeleerden te Westfalen hadden het Gymnasium Illustre te Steinfurt, gesticht in 1591, waaraan de in Westfalen welbekende Conrad Vorstius (1596-1618) theologie onderwezen heeft. Daarbij kwam later de akademie in 1697 met behulp der Nederlandsche kerken door Willem III te Lingen, meest voor theologen gesticht en tamelijk wel bezocht - 1335 studenten te zamen - en eerst in 1819 opgeheven. Die te Steinfurt had zich, in weerwil van de concurrentie met Lingen, nog lang staande gehouden, en bestond nog op het eind der 17e eeuw. Wel waren de leerkrachten aan deze beide scholen zwak, maar de eischen der kerkelijke examinatoren waren daaraan ook geëvenredigd, even als vroeger in Oostfriesland. Mij is ook niet bekend of Bentheimsche theologen aan deze akademie's gestudeerd hebben;
3o. Staatkundige invloed van Hollandsche zijde heeft hier niet plaats gehad. Wel hadden de Staten-Generaal het protectoraat over de belangen der Bentheimsche Hervormde kerk; maar dit begon eerst in 1668, toen Graaf Ernst Willem tot de Katholieke kerk overging en dientengevolge het Katholicisme in zijn oude rechten hersteld werd. Wellicht is eerst toen de Nederlandsche kanseltaal hier ingevoerd, dus iets later dan in Oostfriesland. Niet onwaarschijnlijk is het, dat grooter gehechtheid aan de taal in het Neder-graafschap toegeschreven moet worden aan den invloed van het Huis van Oranje, dat hier vele goederen bezat, en deswege de eerste stem op den landdag van het graafschap voerde.
Ook in het graafschap Lingen, dat eenige mijlen dieper in Westfalen lag, en van Bentheim slechts door een smalle strook Munstersch land gescheiden is, is onze taal niet alleen in kerk en school gebruikt, maar is ze zelfs ten deele volkstaal geweest. 't Is nog geen zestig jaar geleden, dat nog vele oude lieden ze verstonden.
Daar de kerkelijke betrekkingen, waarvan ook hier het taalgebruik afhing, ongemeen wisselvallig geweest zijn, zoo geef ik die kort op. Lingen behoorde tijdens de reformatie onder Tecklenburg en ontving de Luthersche belijdenis van den toenmaligen - den laatsten - Graaf Koenraad. Toen Karel V dezen in den rijksban gedaan had, schonk hij Lingen in 1548 aan Maximiliaan van Egmond, Graaf van Buren, maakte het tevens los van het Duitsche rijk, en voegde het, voor zoover administratieve verbinding noodig was, bij de provincie Overijsel, welk verband bestaan bleef, zoolang het onder het Huis van Oranje wasGa naar voetnoot1). Ik vermeld dit, wijl het licht werpt op de bijzonderheden, welke ik verder mededeelen zal.
Na den spoedig daarop, nog hetzelfde jaar, gevolgden dood van Maximiliaan is het graafschap in afwisselend, meestal Spaansch of onder Spaanschen invloed staand, beheer geweest. Eerst in 1597, toen Maurits zich gewapender hand in het hem van rechtswege toekomend bezit stelde, kwam het in Gereformeerde handen. Overal werden toen predikanten voor deze belijdenis aangesteld, die zich tot een eigen Classis vereenigden, welke zich aan de Overijselsche Synode aansloot en daarheen hare gedeputeerden zondGa naar voetnoot2).
Doch dit duurde slechts korten tijd. In 1605 verschenen de Spanjaarden weder, onder Maurits' grooten tegenstander Spinola en handhaafden zich tot 1632 in het bezit. Vooral in dezen tijd ging het Protestantisme in deze landen, zoover het nog bestond, bijna geheel ten onder. Wel deed het Oranjehuis haar uiterste best om die kerk weder op te heffen; de kerken werden weder van leeraren, meest uit Overijsel, voorzien, de eeuw was echter reeds voorbij, in welke de volken van Duitschland door hun vorsten naar willekeur over hun geloof lieten beschikken. Zelfs de narde maatregelen van Willem III, die de Katholieke geestelijken uit het land verdreef, de kerkelijke goederen aan zich trok, en alle ambten, vooral ook de scholen, met Hervormden bezette, bereikten het doel niet; zoo min als de stichting der akademie te Lingen in 1685, door welke hij den Hervormden gemeenten wel predikanten, maar geen vermeerdering van leden bezorgde. Nog heden ten dage zijn ze den Roomschen in het graatschap tot bittere herinnering. Slechts door ambtenaren en andere personen, die met hunne huisgezinnen uit Nederland herwaarts overkwamen en ten deele althans zich hier voor goed vestigden, konden de Hervormde gemeenten desnoods voortbestaan. Frederik Willem van Pruisen gaf wel in 1717 de Katholieken hun godsdienst weder vrij, openlijk evenwel alleen in de stad Lingen; een geheele gelijkstelling der