Oost-Indië
Sprokkelingen uit het Indische Groepsblad van Juli 1908.
In de Groepsvergadering, gehouden op 7 Juli, werd, onder meer, de samenstelling van een vast werkplan ter sprake gebracht; daarin zouden op te nemen zijn: Volksopvoeding, Weerbaarheidsgedachte, Vlootvereeniging en Vereenvoudigde Spelling.
In verband met een paar groote vorderingen op de Groep, werd besloten den secretaris-penningmeester uit te noodigen een overzicht van den stand der geldmiddelen te geven.
In een volgende vergadering zouden, dat werkplan en dat geldelijk overzicht nader besproken worden.
Tot nieuwe bestuursleden werden verkozen de heeren: J.A.M. Bron, Mr. A.C.H. Graafland, M. Middelburg, J.W. Roessingh van Itterson en H.J. Vermeer.
In de bestuursvergadering van de Afd. Batavia, gehouden op 19 Juni, werden de voorstellen van den heer H.A. Kooij, betreffende de Volksleesgezelschappen besproken, waarvan de uitslag is te vinden in het Juni-nr. van Ons Volksbestaan en, verkort, in het Augustus-nr. van Neerlandia.
* * *
In Dr. Prick van Wely's VIIde nummer: ‘Indië als litterair wingewest’ wordt aangetoond, dat de inlandsche pantoen, als dichtvorm, navolging heeft gevonden niet alleen in Nederland, maar zelfs in overig Europa; dat trouwens in Duitsche liederen een daarmeê overeenstemmende vorm reeds bestond, vóór dat de maleische pantoens daar bekend werden, dat zelfs in Fransche boeken over versificatie de maleische pantoens met de regels voor dezen kunstvorm worden behandeld.
Als Nederlandsche beoefenaars - hoewel later dan Duitsche, Fransche en Engelsche - van dezen dichtvorm worden genoemd Hélène Swarth, Louis Couperus (in zijne Orchideëen) en Pol de Mont, terwijl de ‘Groet aan P.J. Veth’ ‘Insulinde’ door Boele van Hensbroek als voorbeeld van Nederlandschen pantoenvorm in haar geheel wordt aangehaald.
* * *
In de Javabode van 25 Juli kwam ‘een Hollander’ met kracht op tegen eenige beschouwingen van Ovantee in dat blad van 21 Mei t.v. geuit en die er op neer kwamen dat het gevaar 't welk Nederlandsch-Indië van Japansche zijde bedreigt niet zoo groot is, als sommigen meenen; Japan is in de eerste tijden niet bij machte met kracht op te treden en zoo al, dan zullen andere mogendheden ons wel helpen. ‘Een Hollander’ wees nu op het gevaar van het niet kunnen handhaven onzer neutraliteit en op de weinige kans dat andere Europeesche mogendheden - al zouden zij daartoe ook al geneigd zijn - in staat zullen wezen de Oostersche macht, ter wille van onzen Archipel, in bedwang te houden. Slechts Nederland is de eenige Europeesche mogendheid, die in staat is zijn geheele vloot naar Oost-Azië te zenden; en die vloot, vereenigd met andere Europeesche hulp, kan een macht zijn, waarmede rekening te houden is.
K(ooij) onder het hoofd ‘Stamleven - Weerbaar Indië’ deze weerlegging van Ovantee's mismoedige beschouwingen, uitvoerig aanhalende of besprekende, voegt daar een krachtig woord tot opwekking aan toe en wijst op de Statuten van het Verbond, waar die ‘streven naar versterking van ons nationaliteitsgevoel’ en ‘naar optreden waar de Nederlandsche Stam kwijnt of bedreigd wordt’, als doel, voor oogen stellen.
‘Laten we toch alle handen in een slaan, niet starende op taalzuivering en vreemde opschriften en gezellige avondjes, maar op dat groote streven, dat ons voor en boven alles moet bezielen: “de verhooging van de zedelijke en stoffelijke kracht van den Nederlandschen Stam”’.
‘Het weerbaar maken van Indië, maatschappelijk, oeconomisch en militair moet op het programma van werken komen’.
‘De richting van de opvoeding in het huisgezin, de richting van de opleiding op de scholen moet in de eerste plaats gericht zijn op het kweeken van goed voorbereide Nederlanders, met een open oog voor wat er ontbreekt en eene heldere overtuiging van wat er noodig is, om te blijven, wat we zijn: Nederlanders’.
‘Zooals de “Duitsche Flotten Verein” heeft gewerkt, om aan Duitschland een flinke macht ter zee te verschaffen, zooals Zwitserland en Japan hun jeugd opvoeden in zelfkracht, zoo moeten wij samen werken om aan Indië in de allereerste plaats dat te verschaffen, wat het als “assurantie” tegen vreemd geweld noodig heeft, - een goede vloot’.
(Uit deze aanhalingen is het streven en is de opwekking van K. voldoende te kennen. Als belangrijke uiting eener strooming in Indië worden zij hier vermeld. Red. Neerl.)
* * *
R.v.I. wijst op het heuchelijke feit, dat de Hollandsch-Chineesche scholen, waarvoor van verbondswege indertijd zoo geijverd werd, thans tot stand zijn gekomen. Welgestelde Chineesche onderdanen van Nederlandsch-Indië zijn nu in de gelegenheid om hun kinderen Europeesch schoolonderwijs te verschaffen, gegeven door Nederlanders in het Nederlandsch. De Regeering heeft de zaak flink aangepakt; dat zij bij de Chineezen in goede aarde is gevallen, blijkt wel uit het groote aantal aanvragen tot toelating.
‘Thans zijn er nog slechts Holl.-Chin. scholen geopend op de drie hoofdplaatsen van Java en te Makassar, maar de bedoeling is, dat ze overal zullen worden opgericht, waar zich een voldoend aantal kinderen aanmeldt.