beurt hun taal en individualiteit willen bewaren. Maar nu van Frieschen kant beschouwd: wil men zich neerleggen bij den toestand, zooals die thans is, dan is er geen kwestie, maar vind ik het van de Friezen vrij lamlendig; wil men verloren terrein herwinnen, dan komt de Friesche beweging terstond vijandig tegenover het Nederlandsch, tegenover het A.N.V. te staan.
En dan komt voor mij de groote moeilijkheid: moet het A.N.V. dan zeggen: flinke kerels toch, die Friezen, die zoo voor hun eigen taal strijden, we denken er niet aan hen tegen te werken; zij doen in 't klein voor hun taal, wat wij in 't groot voor de onze doen? Of moet het trachten den toestand van het Nederlandsch te behouden, zooals die thans is?
‘Friezen kunnen lid zijn van het A.N.V.’ zegt de heer De Jong in het vorige Neerlandia-nummer, ‘zolang dat de Friese taal niet op een of andere wijze benadeelt’. Maar bedenkt hij wel, dat de taal, waarvoor dat Verbond strijdt, wel degelijk het Friesch heeft benadeeld?
Dr. Schepers zegt, sprekende over de Friesche beweging: ‘... want waar de delen verbeterd worden, komt dat het geheel ten goede’.
Waar de deelen verbeterd worden, waar 't in Friesland Friesch zal weerklinken, zal dat in 't geheel niet aan Groot-Nederland ten goede komen, en dat moet toch m.i. voor een goed Fries de leus zijn.
De geheele zaak draait dus eigenlijk hierom: Wil men het Friesch in den toestand laten, waarin het verkeert, ik als Nederlander vind het goed. Er is dan geen moeilijkheid. Maar onpartijdig en van Friesche zijde beschouwd lijkt me dat berusten even onsympathiek als het mij zou zijn, wanneer de Vlamingen berustten in de verfransching van een gedeelte van hun volk. En willen de Friezen het verloren terrein herwinnen, dan komt er onvermijdelijk een botsing met het Nederlandsch en met het A.N.V.
Dus òf een lamlendig berusten, dat de mogelijkheid meebrengt tevens lid van het A.N.V. te zijn, òf een strijd om 't verlorene te herwinnen en dan tevens strijd met het A.N.V.
Tot mijn spijt zie ik geen anderen uitweg.
Leiden, 3 Sept. 1908.
A. LOOSJES.
G.R.!
Het doet me genoegen dat U mij de gelegenheid geeft de heer A.L. even te antwoorden, want er is een misverstand. De heer L. is iemand van een aanvallende natuur, die scherp de dingen tegen elkaar overzet, een man als een handwijzer: Kies welke weg je nemen wilt, in 't ene geval ben je ‘lamlendig’, in 't andere geval sla je op het Nederlands - (en op de Nederlanders misschien?) los. Nu, dat komt van de overmoedige jeugd. Ik mag dat wel. De Friezen hebben terrein verloren: ja, jawel: wij moeten Leeuwarden, Sneek, Dokkum, Harlingen veroveren: onze artillerie is al klaar; dan volgen West-Friesland, Holland tot het zwin en dan gaan we Keizer Wilhelm te lijf en ontnemen hem Oost-Friesland (Groningen is dan al veroverd), maar na Oost-Friesland is Noord-Friesland aan de beurt; dan is het Alg. Ned. Verbond al lang veranderd in een Alg. Fries Verbond en wij gaan er op uit om Z.-Afr. te verfriezen, want dat waren dan toch ook Hollanders en dus voor een groot deel Friezen. Verloren terrein genoeg. U ziet, ik spot er mee. En dat komt, omdat het zo het best duidelik wordt, wat onze begeerte niet is. Er gaat terrein verloren in de Friese mensen zelf te plattelande; uit schaamte, uit gemakzucht nemen vele Friezen de Nederlandse klanken aan; de strijd gaat tegen de verslapping die daarvan het gevolg moet zijn. Wat de Friezen willen is: houden wat ze hebben; nooit zijn wij op verovering uitgetogen, nooit zullen wij het doen, maar met taai geduld het eigene verdedigen en behouden dat mogen we, dat doen we. Dat gaat niet tegen het Nederlands, of de Nederlanders, maar tegen de eigen halfheid, tot versterking dus van de eigen kracht. Dat Fries is onze eigen taal, klinkt ons lief toe: dat houden we. Maar als wij willen dat in Friesland ook Fries gesproken wordt, dan is dat niet om te zeggen geen Nederlands. Vraag eens rond aan de Friezen, of zij zouden wensen: dat Fries
de taal werd van het prov. (van het gemeente-) bestuur, van de school, zodat men b.v. Nederlands, Frans leerde met Fries als voertuig enz.; kortom van alles waarin wij verbonden zijn in lief en leed met het overige Nederland. Niet één Fries zal dat wensen. En als er zijn die hun preek, hun bijbel, hun psalmen niet anders dan Fries wensen, dan zijn die met een lantarentje te zoeken en - zelfs al was hun aantal groter, dan schaadde dat nog niet aan de band tussen Friezen en Nederlanders. Nog eens: de Fries, die wensen zou het Nederlands te bestrijden op de school b.v. als het voertuig bij het onderwijs, hoogstens ter verduideliking aangevuld door het eigen Fries, die zou tegen de ontwikkeling van zijn volk ingaan. Want wie twee talen tot zijn beschikking heeft, om ze gelijkelik te hanteren, staat er beter voor dan de eentalige.
Ik zie dus geen botsing nu of in de toekomst; ik verwacht een nog krachtiger zich voelen van de Friezen, dat zich meedelen moet aan de andere Nederlanders, waarin zij geen taal-vijanden zien of zien zullen. Wat eens gebeurd is, is gebeurd, de klok van de tijd willen wij niet terugzetten.
Haarlem.
J.B. SCHEPERS.