en onafhankelijken achter elkaar zien stappen in een langen stoet, die de voornaamste straten van de stad doorkruiste, om den verjaardag van den Guldensporenslag te herdenken; toen kon men hen allen in een groote, openbare volksvergadering zien te zamen komen, waar sprekers, tot de drie groote politieke landspartijen behoorend, aan hun Vlaamschgezinde gevoelens, en alleen aan deze, uiting kwamen geven.
Door degenen, die de toestanden in ons land kennen, die weten hoe scherp dikwijls de drie partijen tegenover elkander staan, zal dat samenwerken op den 11en Juli niet onderschat worden. Heel een bevolking voor verscheidene uren haar politieke geschillen op zij te zien zetten, om zich Vlaming en niets anders dan Vlaming te voelen, het is wel een feit van het allergrootste belang, een bewijs, dat er iets aan het veranderen is in de Vlaamsche toestanden, dat men er gaandeweg tot een ander inzicht komt. En met voldoening mag terloops worden vastgesteld, dat het het Algemeen Nederl. Verbond is, dat verleden jaar ook de partijen wist bijeen te brengen toen de groote meeting ten voordeele van het Coremans' wetsvoorstel werd belegd, dat ook nu weer als bemiddelaar is opgetreden tusschen personen, die anders soms zoo vijandig tegenover elkander staan.
Waardoor kon dit wonder, want een wonder was het, plaats hebben? Welke mocht wel de aanleiding zijn van die opflikkering van het stamgevoel bij de tot verschillende denkwijzen en verschillende standen behoorende Vlamingen? Het zou niet aangaan dit met nauwkeurige, onomstootbare gegevens aan te toonen, doch verwondering zou het niet baren, indien men beweerde, dat het bewust worden van de minderwaardigheid waarin de Vlamingen verkeeren, hen heeft doen inzien, dat slechts een gezamenlijk optreden bij machte is om die minderwaardigheid te doen ophouden; dat alleen het bewijs leveren van een hechte solidariteit in staat is om hun tegenstrevers eerbied af te dwingen. Wanneer dezen zien, dat zij niet alleen meer staan voor een groep katholieke Vlamingen, voor een tweede groep liberale Vlamingen en een derde groep socialistische Vlamingen, maar voor een geheel volk van Vlamingen, dat, sterk in zijn zelfbewustheid, weet waar het heen wil, dan zullen zij er twee maal over denken de rechtmatige eischen van dat volk met minachting te bejegenen en het jaren te laten wachten alvorens het de hoogstnoodige hervormingen, die het in verstandelijk, zedelijk en economisch opzicht moeten verheffen, toe te staan. Eensgezind zien de Vlamingen steeds hun vijanden, tot welke partij zij ook behooren, zich verzetten, wanneer zij hun recht komen vragen, en het is misschien met dit voorbeeld voor oogen, dat het Vlaamsche volk van Antwerpen gemeend heeft eens te toonen, welke macht het vormt, wanneer het ook eensgezind optreedt, aldus een voorproef gevend van wat het zou zijn, indien die eensgezindheid zich tot heel Vlaanderen uitstrekte.
Op den 11en Juli van dit jaar is het duidelijke bewijs geleverd, dat de Vlaamschgezinden niet, zooals het maar al te dikwijls beweerd werd, een groepje officieren uitmaken zonder soldaten, maar wel integendeel, dat de leiders van de Vlaamsche Beweging een heel leger achter zich hebben.
En zooals door een der redenaars op de groote volksvergadering in de Handelsbeurs te Antwerpen gezegd werd, de 11e Juli moet in het vervolg de dag zijn waarop de wapenschouwing van dit Vlaamsche leger plaats heeft.
Waarom juist de 11e Juli? Omdat de herinnering aan het gebeurde in 1302, dat door Conscience zoo levendig voor den geest werd gesteld, bij machte was onder de Vlamingen te blijven voortleven; omdat zij aan dien bloedigen Guldensporenslag terugdenken niet als aan een dag van nederlaag, maar als aan een dag van overwinning, een soort Waterloo der middeleeuwen. Welke ook de oorzaken van den strijd tegen den Franschen Koning mogen geweest zijn, het gevolg was in ieder geval van dien aard, dat de aanblik van West-Europa thans hoogst waarschijnlijk een geheel andere zou geweest zijn, indien het leger der Vlamingen te Kortrijk het onderspit had moeten delven. Door hun overwinning werd de centraliseerende politiek van de Fransche Koningen gestuit, werd de Fransche politiek verijdeld, die de Fransche grenzen tot aan den Rijn wilde uitbreiden. Ware Vlaanderen overwonnen, dan zouden misschien de andere deelen van de Nederlanden het een na het andere gevolgd zijn en dan zou er, wie weet, nu geen sprake zijn noch van een onafhankelijk België noch van een onafhankelijk Holland.
De beteekenis van dien slag is dus grooter dan men aanvankelijk zou meenen en de herdenking er van is gericht tegen niemand, tegen Frankrijk evenmin als tegen de Walen. De herdenking is alleen een uiting van geluk, omdat de krachtsontwikkeling van de voorouders het land voor inlijving bij een vreemde mogendheid, die een andere taal sprak, andere zeden en gewoonten had, kon vrijwaren; het is een uiting van vreugde, die ieder vrij volk moet bezielen, wanneer het denkt aan al de voordeelen die het bezit tengevolge van zijn onafhankelijkheid en die het niet zou hebben bezeten, indien het aan een vreemde macht was vervallen.
Als dusdanig heeft de herdenking van den Guldensporenslag zelf iets meer dan een uitsluitend Vlaamsch karakter; zij krijgt een Nederlandsche beteekenis en zelfs heel het Belgische volk zou er zich kunnen bij aansluiten als bij een bij uitstek vaderlandsch feest. Het is dan ook te hopen, dat mettertijd in heel het Vlaamsche land, die dag officieel zal worden herdacht, zooals het thans reeds in sommige kleinere plaatsen gebeurt.
Doch voor het Vlaamsche volk heeft die dag nog een andere beteekenis. Hij moet een symbool voor hen zijn, een voorbeeld tot navolging, natuurlijk niet op het bloedige slagveld, maar op een ander oorlogsgebied, datgene namelijk, waarop de strijd gestreden wordt, die het in staat moet stellen om, als vrij volk, in het bezit te komen van al de rechten waarop het als vrij volk aanspraak mag maken. Het zou onverantwoordelijk zijn de daden van de voorouders te herdenken, het door hen gegeven bewijs van volkskracht te bewonderen, indien de nakomelingen zelf daaruit geen kracht putten en indien zij zelf niet de wilskracht aan den dag legden, die alleen bij machte is om hun de zege te doen behalen.
Dit werd te Antwerpen beseft; door de redenaars werd daaraan op duidelijke en welsprekende wijze uiting gegeven en dit is dan wel hetgeen men de moderne opvatting van de viering van den 11en Juli kan noemen.
Waar men vroeger op dien dag, toen de Vlaamsche Beweging nog in haar romantisch tijdvak verkeerde, steeds kon hooren schermen met de namen van Breydel en De Coninck, daar werden dit jaar die namen zelfs niet uitgesproken, omdat men had leeren inzien, dat er iets anders, iets meer herdacht werd dan een zuiver geschiedkundig feit.
Men heeft begrepen, dat het hier een van die lessen gold, waaruit de volkeren zoo dikwijls hun wijsheid kunnen putten.
Zóó opgevat is de viering van den 11en Juli modern en zal zij altijd modern blijven. Moge die nieuwe beweging; te Antwerpen ontstaan, zich weldra over heel het Vlaamsche land uitbreiden!