Ingezonden.
[Ingezonden]
WelEd. Heer,
Een gezelschap van 32 Franschen uit de omstreken van Duinkerken vertoefde onlangs eenige dagen in ons land om er op landbouwgebied 't een en ander te zien. Ik vergezelde hen gedurende twee dagen en toen ik hoorde, dat zij onder elkaar Vlaamsch spraken, herinnerde ik mij wat eenigen tijd geleden in Neerlandia was medegedeeld over hun taal en hun taalstrijd.
Het spreekt vanzelf, dat ik trachtte Hollandsch met hen te spreken, maar hoewel bij zeer langzaam on duidelijk praten - met vele herhalingen - het mogelijk bleek elkaar te begrijpen, het voeren van een geregeld gesprek was niet mogelijk.
Wanneer wij bijv. 4 weken samen geweest waren en van 't begin af aan niets dan Hollandsch en Vlaamsch tegen elkaar hadden gesproken, ben ik overtuigd, dat wij aan 't einde van die 4 weken een tamelijk vlot gesprek hadden kunnen voeren. Nu bemoeilijkte het gebruik van het Hollandsch het onderhoud; de uitleggingen van hetgeen wij zagen, van de inrichting van het landbouwbedrijf, de arbeidstoestanden enz. werden er slechts onduidelijk en tijdroovender door.
Ik juich het beginsel: met Vlamingen Hollandsch spreken - zeer toe; maar een beginsel moet niet door dik en dun gevolgd worden en aangezien deze menschen hier waren om onzen landbouw te leeren kennen en niet om Hollandsch te leeren, heb ik slechts nu en dan bij wijze van proefneming Hollandsch gesproken, al betreurde ik, dat het niet voortdurend kon gebeuren. Hun dialect lijkt mij zeer verschillend van het Vlaamsch, dat bij onze Zeeuwsche grenzen wordt gesproken; praten zij met elkaar, dan verstaat men er weinig of niets van.
Zij vertelden mij, dat de pastoors vroeger slechts in het Fransch mochten preeken en onderwijzen, hoewel velen dit verbod overtraden. Nu echter de band tusschen Kerk en Staat verbroken is, is de geestelijkheid vrij in de keuze der taal en maakte daarvan dan ook gebruik om dadelijk het Vlaamsch in eere te herstellen.
S.W. DE CLERCQ.
Haarlemmermeer, 30 Mei 1908.
Zevenaar, 30 Juni 1908.
Aan de Redactie van Neerlandia, Dordrecht.
Mijne Heeren,
In het Juni-nummer van uw tijdschrift komt onder den naam J.M. Kluppell een tegen mijne firma gericht artikel voor.
Daar reeds herhaaldelijk dergelijke onwaarheden over mij verspreid zijn, zoo heb ik betreffende de punten, in het bewuste artikel aangehaald, eene notarieele acte laten opmaken en veroorloof mij U hierbij een notarieel afschrift daarvan te doen geworden.
Het luidt aldus:
Op heden den een en twintigsten Mei negentien honderd acht;
Heb ik JACOB HENDRIK OBBO HAZEWINKEL, notaris in het arrondissement Arnhem, ter standplaats Zevenaar mij bevonden in de fabriek der firma ‘H. van Gimborn’, gelegen in de Wittenburgerstraat te Zevenaar, en ten kantore gevestigd in de Doelenstraat mede te Zevenaar gelegen.