Neerlandia. Jaargang 12
(1908)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNederlandsche muzikanten.Het is nog niet zoo veel jaren geleden, dat wij hier in Nederland meenden, dat, al hadden we goede orkesten, degelijke instrument-bespelers en flinke zangers, het voortreffelijke toch over de grenzen moest gezocht worden. En dat was indertijd misschien ook wel zoo. Maar in de laatste tientallen van jaren is dat allengs veranderd. En nu staan wij met onze uitvoerende musici mede vooraan. Weinig groote orkesten in den vreemde of Nederlanders spelen er in meeGa naar voetnoot*); landgenooten leiden in 't buitenland orkesten van beteekenis, en voor de leiding van onze eigen orkesten hoeven wij waarlijk niet meer vreemdelingen te roepen. Misschien meest van al hebben onze zangers en zangeressen in Europa naam gemaakt: Messchaert, Urlus, Thyssen, van Rooij, Tilly Coenen, A. Noordewier - Reddingius, de Haan - Manifarges, Julia Culp, Anna Kappel, Zalsman, - wij noemen ze door een, zonder rang of orde, en we laten er zeker nog weg die met hen genoemd mogen worden. Dan een a-capella-koor als van Daniël de Lange vroeger en van Avercamp nu; het kwartet, waarin o.a. Messchaert en mevr. Noordewier zongen. Onze koren, zegevierend in menigen wedzang. Het Amsterdamsche orkest, onder Mengelberg's leidig, door Richard Strauss voor de uitvoering van zijn werken boven alle andere orkesten verkoren. Dit en nog meer heeft in de wereld, waarin men er over oordeelen kan, aan onze muzikanten een grooten naam bezorgd. Voor den Nederlander, die licht klein van zich zelf denkt, moge dit nog wel eens gezegd worden. Wij kwamen er toe, nadat wij gelezen hadden, hoe men verleden maand te Brussel en Parijs genoten heeft van Bach's Matthäus-Passion, uitgevoerd door het Amsterdamsche Toonkunstkoor en het orkest van het Concertgebouw onder Mengelberg, met de dames Noordewier en de Haan en de heeren Messchaert en Urlus als voornaamste solisten. Ziehier b.v. het oordeel van den Brusselschen correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, een smaakvol schrijver en blijkbaar een Belg. Hij schreef o.a.: ‘Waar solisten vinden als Messchaert en Urlus? Het is, ik overdrijf geenszins, eene kalme overweldiging van ons publiek geweest. Ik spreek niet eens van de heerlijke stemhoedanigheden en de volmaakte zangwijze, zoo compleet, zoo voornaam, en nochtans zoo sober, zoo niets uitdrukkelijks; maar, daarenboven, welk schrander en nobel begrip! Zulke zangers, niemand te na gesproken, bezitten wij in België niet’. Verder: ‘Ook voor de dames de H. - M. en N. - R. heb ik niets dan bewonderenden eerbied’. Dan spreekt hij van het orkest en Mengelberg's opvatting, en zegt: ‘Hier vind ik slechts één woord: hij bereikt, met zijn sobere distinctie, 't beschaafde, ook waar kracht wordt geëischt; 't bezonkene in het machtige; 't innige in den gloed; hij bereikt de klassieke voldragenheid, voorgedragen met die zekere meesterschap, die zelf-bewuste autoriteit, die we elders al bij Mengelberg bemerkten. Ook dit dus streefde de volmaaktheid nabij. ‘En de koren? - Wij zijn hier in België, in het eigendomlijk land van den koorzang, en mogen hier soms prachtige uitvoeringen bijwonen. Nochtans kunnen wij niets dan den grootsten eerbied voor de wijding en het muzikaal begrip van de Amsterdamsche dames en heeren van Toonkunst, en ook wel voor het kinderkoor van de Vereeniging tot Verbetering van den Volkszang, zoo ongewoon-zuiver, zoo geschoold, koesteren’. En nu nog eenige stemmen uit Parijs. De Matin schreef: Waar zou men te Parijs zulke koren vinden? Het blad noemde de uitvoering iets eenigs, zooals men 't te Parijs met eigen krachten onmogelijk zou kunnen geven. Van de solisten prees 't blad vooral Messchaert: een onovertroffen kunstenaar. Van het koor zei Pierre Lalo in de Temps: Een volmaakter eenheid, een schoonere en vollere klankpracht, een grootere juistheid en een fijnere schakeeringskunst kan men zich niet denken. Mengelberg noemde hij een der machtigste dirigenten van zijn tijd. Het doet 't vaderlandsche hart alevel goed, zulke dingen te lezen. Er op te pochen ware smakeloos en dwaas. Maar te weten wat 't vermag sterkt een volk. Nederlandsche handelaren en neringdoenden, voert uwe briefwisseling met Vlaanderen in het Nederlandsch! |
|