Nederland en Zweden in vroegere eeuwen.
Getrouw de zonderlinge gebruiken volgend, die aan de Europeesche hoven gevolgd worden, heeft de Zweedsche regeering eenige maanden geleden eene deputatie naar de hoofdsteden gezonden om te berichten van den dood van den edelen Koning Oscar en van de opvolging van Koning Gustaaf. Ook ons land genoot de eer van dit bezoek, 't welk voor verschillende dagbladen eene geschikte aanleiding was om te wijzen op het groote verschil tusschen voorheen en thans. Zoo wees in ‘Land en Volk’ de hoogleeraar Kernkamp, de beste kenner van de verhouding tusschen Nederland en Zweden, op dit verschil. In het begin der 20e eeuw is de dood van een Zweedschen Koning de reden, dat men hier eenige dagen lang over het groote land aan de Oostzee hoort spreken, terwijl in de 17e eeuw de Nederlandsche belangen in Zweden geen oogenblik uit 's koopmans gedachten waren. Want, hoe groot waren die belangen! Hoe geheel anders waren de verhoudingen, toen men algemeen geloof kon hechten aan het woord, dat aan Van Beuningen werd toegeschreven: ‘Ik heb de sleutels van de Sont te Amsterdam in de haven zien liggen’, een woord, dat misschien nooit gesproken is, maar dat dan toch mogelijk geacht werd.
Hoe geheel anders waren de toestanden, toen een Lodewijk de Geer, de ‘Krupp’ van die dagen, in Zweden zijn geschutgieterijen exploiteerde en in Amterdam zijn in Zweden gewonnen geld uitgaf; toen het kon voorkomen, dat een gemoedelijk Nederlandsch koopman den Koning van Zweden verzocht zijn bruiloft bij te wonen.
Over die verhouding tusschen Zweden en de mannen van Nederlandschen stam, een stuk geschiedenis, dat begint in de middeleeuwen, is heel wat te schrijven. Hier zij er aan herinnerd, hoe reeds in de 13e eeuw kooplieden uit de Nederlandsche gewesten de Oostzee bevoeren; waarschijnlijk zou men nog van vroegere eeuwen mogen spreken, als onze oorkonden ons niet in den steek lieten. Reeds in den tijd vóór het oprichten van de groote Hanze dreven Groningers, Amsterdammers, Kampenaars om niet meer andere te noemen, handel op de Oostzee. Een eeuw later, als de krachtigste Nederlandsche handelssteden zich aangesloten hebben bij het groote Hanzeverbond, gebruiken zij de macht van dit lichaam om de relaties uit te breiden. Wee den vorst in het Noorden, die meent de wet te kunnen stellen aan de leden van het verbond! Toen Waldemar II Atterdag den handel op de Oostzee bedreigde, vereenigden zich de Hollanders en Zeeuwen met de Noordduitsche steden om de macht van dien Deenschen Koning te vernietigen en bij den vrede van Straalsond moest deze geweldenaar, wiens krijgsmacht door de vereenigde steden verslagen was, toestaan, dat verscheiden Nederlandsche steden het recht kregen tot het oprichten vaneen ‘vitte’ op Schonen, het Zuidelijkste deel van Zweden, toen in het bezit van den Deenschen Koning. Deze ‘vitten’, oorspronkelijk hutten en loodsen, opgeslagen ten dienste der visscherij, maar later ook plaatsen, waar handel gedreven werd in allerlei zaken, waren de eerste nederzettingen in het Zweedsche land. Daar werd handel gedreven in haring - en de omzet hierin was grooter dan van eenig ander artikel -, in zout, in ossehuiden, spek, rundvleesch, boter, ook in wijn en spoedig ook in laken. Hier in het zuiden van Zweden kwamen de Nederlandsche schepen met wijn uit Frankrijk en zout uit Spanje, hier werd de visch gezouten, die zij naar 't vaderland brachten of nog verder vervoerden, naar Frankrijk of Spanje om ze weer te verruilen voor wijn
of zout.
Zoo ontstond de beroemde vrachtvaart, waarbij onze voorouders zoo profiteerden van de gunstige ligging van onze havens in 't midden van West-Europa. Maar om deze vrachtvaart gaande te houden, mocht er geen schakel ontbreken in den keten. Werd de reis naar Schonen en verderop naar Danzig verhinderd,