sche opschriften te lezen; e. de Vlamingen bezondigen zich, wanneer ze Nederlandsch schrijven, aan gallicismen.
Wie is de men, die in Vlaamsch-België een diepe vereering voor het Fransch heeft? De Vlaming, die hetzij van huis uit, hetzij door zijn opleiding verfranscht is. Die ingenomenheid met het Fransch kan zooverre gaan, dat ze wordt: vijandigheid tegenover de taal van eigen volk. De Vlaming, die daarmee behept is, is de bewuste franskiljon. Tegen dien is onze strijd. Nu zal de heer Fokker toch niet beweren, dat het heele Vlaamsche volk uit franskiljons bestaat! Hij spreekt steeds van den Vlaming en schermt met een dubbelzinnigheid. Wil zijn beweren eenige kracht hebben, dan moet hij bewijzen, dat de Vlaamschgezinden of flaminganten... franskiljons zijn. Dat zou toch moeten, indien het een waar en algemeen verschijnsel was, dat wij, strijders in den Vlaamschen strijd, die ons verbeelden (!) te behooren tot de beschaafden, in onzen handel en wandel Fransch spreken. De flaminganten zijn onder het Vlaamsche volk toch zoo weinig talrijk niet. En de heer Fokker kan ons toch niet allen voor komedianten houden, zooals dien, dien hij ons tusschen de beenen slingert, die thuis natuurlijk Fransch of Engelsch spreekt. Ik zeg niet, dat er die komedianten niet zijn (welke beweging heeft ze niet?) en ik meen wel te kunnen raden, wien de heer Fokker bedoelt. Maar hun aantal zal zich beperken tot enkele exemplaren; de arme dutsen niet te na gesproken, die zoo verblind waren te trouwen met een Walin of een onverbeterlijk verfranschte vrouw en aan wier huiselijken haard dan... Fransch gesproken wordt, ja, omdat men zoo'n mensch toch niet afranselen kan, omdat ze nu eenmaal geen Nederlandsch wil spreken. Maar van aanraking met dezulken, zal de heer Fokker bij zijn reizen in Vlaanderen geen overlast gehad hebben. De heer Fokker wil zijn Nederlandsch niet
opdringen aan Vlamingen, die er niet van gediend zijn. Driemaal heeft hij in Vlaanderen kunnen beproeven om Nederlandsch te spreken: eens te Gent en tweemaal te Antwerpen. Zal de heer Fokker dan beweren, dat hij zooveel moeite gehad heeft om zijn Nederlandsch op te dringen aan de leden van het Algemeen Nederlandsch Verbond in die beide steden, voor welke hij opgetreden is met een lezing? Daarbuiten is hij in aanraking gekomen met hotel-kellners, die hem niet voor vol hebben aangezien, omdat hij Nederlandsch sprak. Wel mijnh. Fokker, dat zou ik eens willen beleven, dat een kellner zou laten blijken, dat hij mij voor niet vol aanziet, als ik hem in 't Nederlandsch aanspreek. Zoo'n kellner is ter wille van zijn fooitje een wezen, dat bizonder vatbaar is om te gevoelen met wien hij te doen heeft. Wij komen toch ook in aanraking met kellners mijnh. Fokker, en te Gent en te Antwerpen, en als u zich door zoo'n kellner laat imponeeren, moet het zijn, dat u al heel gauw gereed is om met uw Fransch uit te pakken.
De Vlamingen bezondigen zich aan gallicismen. Is me dat nu een reden voor een Nederlander, om in België Fransch te spreken? Als het geen reden is, wat komen de gallicismen der Vlamingen hier doen? Maar ik kaats den bal terug: is het den heer Fokker onbekend gebleven, dat de Noordnederlandsche perstaal krioelt van germanismen? Is het hem onbekend gebleven hoe die germanismen door Jonckbloet, Beets, Nassau bestreden zijn geworden? Doch het is om die germanismen niet en niet om de Fransche opschriften in de Kalverstraat, dat ik zal gaan twijfelen aan de kracht en de degelijkheid der Nederlandsche beschaving. En de heer Fokker kent de Vlaamsche Beweging niet als hij ter wille van de Fransche opschriften in het hotel Terminus gaat twijfelen aan hare kracht. Wat de heer De Koo over de Vlaamsche Beweging geschreven heeft heb ik niet gelezen, noch in het Handelsblad wat de heer Gittée daarover in 't midden heeft gebracht. Ik bekreun me niet over hetgeen stuurlui aan den wal aan wijsheid over de Vlaamsche Beweging willen verkoopen. De heer Gittée is de eerste leeraar, die bij mij de ontwakende Vlaamschgezindheid heeft gevoed. Maar onrecht doe ik hem niet als ik zeg, dat hij bij den strijd steeds uit de verte heeft toegekeken. Wij hebben den strijd gestreden en als er slagen te halen waren, de slagen gekregen, dat is toch wat anders dan schrijven over Vlaamsche Beweging en als er spraak is van kracht, dan kunnen wij, die in 't gedrang staan heden, die de opwekkers zijn van de krachten voor morgen, toch ook beter een woord meespreken dan hij die zijn oppervlakkig oordeel grondt op uiterlijkheden en afzonderlijk niet meevallende verschijnselen. Dat de Vlaamsche Beweging een banjer zou zijn, die alles glad schaaft, maait, scheert, geen kwestie van! Maar, dat ze zoo volkomen krachteloos zou zijn? Wij, die de krachtsinspanning leveren, kunnen de resultaten toetsen aan de benoodigde krachtsontplooiing. Wij weten, dat de laatste soms
zeer groot moet zijn om te leiden tot kleine uitslagen. Meer dan eens zelfs mislukt de Vlaamsche Beweging in haar aanloop. Maar versagen doet ze niet. De resultaten zijn er; de resultaten komen, het eene na het ander en die bij elkaar aansluitende resultaten verplooien abnormale taaltoestanden, stil aan, over lange jaren heen, naar de gewenschte normaliteit. Krachteloos? Het laatste resultaat is van gister: de taalwet Van der Linden veroverd in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Miste de Vlaamsche Beweging alle kracht, zoo'n wet kwam er niet door. Krachteloos? Hier en daar zijn toch wel dingen waar te nemen, die aan kracht zouden moeten doen gelooven. Zaagt u te Brussel mijnh. Fokker, in de Lakenstraat den Vlaamschen schouwburg; te Gent op Sint Baafsplein den Vlaamschen schouwburg en midden op dat plein het beeld opgericht van Jan Frans Willems, den vader der Vlaamsche Beweging, dat daar staat als een duurzaam symbool van het streven van een volk om zichzelf te blijven en gelooft u werkelijk, dat men zonder kracht, dat alles bekomt van, bevecht op machthebbenden, die door afkomst en opleiding maar min ingenomen zijn met onze Beweging? Er is in Vlaanderen wel nog wat meer dan Fransche opschriften in een Terminus hotel; nog veel meer dan iemand in een paar dagen, in een paar Vlaamsche steden zoo in de vlucht kan waarnemen. Zaagt u te Antwerpen het gebouw van de Vlaamsche opera, mijnh. Fokker? De bezielende kracht van de Vlaamsche Beweging gaf ons Benoit, Blockx, Wambach, Gilson, De Bock. Een eigen opera riep die bezieling in 't leven. Den Haag heeft een Fransche opera, geen Nederlandsche. Onze Vlaamsche opera troont te Antwerpen in een paleis. En gelooft u, dat we dat zonder kracht veroverd hebben? Doe ons dát na mijnh. Fokker; we zullen over kracht dan nog nader te spreken zijn.
H. MEERT.