Nog eens Nederland in Vlaams-België.
Geachte Redactie, veroorloof me een enkel woord van verdediging op de twee aanvallen, die ik in Neerlandia van Oct en Nov. heb moeten verduren.
Dr. Aleida Nijland twijfelt aan mijn liefde voor de moedertaal, aan mijn hart en aan mijn karakter; omdat ik niet wil volhouden, mijn moedertaal te spreken tot mensen, die er niet van gediend zijn. En de heer Meert - die ik evenals Mejuffrouw N. de eer en 't genoegen heb persoonlijk te kennen - wil de Noordnederlandse verfransing bewijzen uit Franse opschriften op winkels en schouwburgen. Op 't eerste dit: als een Vlaming werkelijk wat voelt voor zijn taal en er even onbeschroomd mee voor den dag kan komen als met het beschaafde Frans - Parijs Frans - dat hij spreekt wanneer hij zich tot de betere kringen rekent, wel, dan zal 't mij een genoegen zijn, een groot genoegen zelfs, met hem in mijn moedertaal een gesprek te voeren. Maar hem te dwingen door koppige drang of door komediespel, dat ik hem anders niet versta; och nee, daar voel ik niets voor.
En een man uit het volk, die niet anders dan Vlaams kent - met zo iemand spreek ik natuurlijk mijn eigen taal. Met een Vlaamse boer te spreken - ik deed het nog onlangs in Antwerpen aan 't station - vind ik heel aardig: zo'n man spreekt zuiver Nederlands, al is 't dialekt wat hij spreekt. Zo'n boertje praat niet van: dit huis is te huren of te kopen aan zooveel franken. En dat doet hij niet omdat hij geen Franse opvoeding gehad heeft zooals de stedeling.
Ik geloof, zeer geachte Dr. Nijland, dat juist mijn liefde tot de taal mij brengt tot een houding als de hier aangewezene: die liefde voelt zich pijnlijk aangedaan door de voortdurende taalschennis en taalverlochening, die ik in België om me heen waarneem.
Met hart en karakter hangt dit in zover samen, dat ik hart heb voor mijn taal, en met mijn karakter dat ik gaarne een dwaling erken: ik vind 't nu dwaas een Vlaming, die er geen zin in heeft door een betweterige houding tot het spreken van een taal te dwingen, die hij minder waardig acht. Laat hem 't uit zichzelf doen.
Vlaamse beweging, waarvan ik geen jota begrijp, zeer geachte heer Meert? Och, lees u eens na wat Prof. Gittée voor twee jaar in ons Amsterdams ‘Handelsblad’ over 't Nederlands in België schreef. En wat zeide de heer de Koo, de pas afgetreden redakteur van de Groene Amsterdammer, over de Vlaamsche Beweging? Weet die er ook niets van?
U spreekt thuis Vlaams (neem me niet kwalijk: Nederlands) - ik wil 't geloven; maar de andere grote mannen der Beweging, doen die 't allen ook?
Van een der grote entoeziasten hoorde ik op een Ned. Taal en Lett. k. Congres: ‘Och, ziet u, thuis spreek ik natuurlijk nooit anders dan Frans of... Engels.’
Maar laat me verder zwijgen: 't zichtbare en hoorbare spreekt al genoeg voor zichzelf.
Ik wens de Beweging toe, dat ze nog eens een wil en dus een Kracht worden moge. Tot nu toe....
Dr. A.A. FOKKER.
Amsterdam, 29 Nov. 1907.