bedrogen, verklaarde deze, dat er van oorlogsplannen geen woord waar was. Wel stond het geschreven, dat het machtigste volk ter wereld, blindelings geleid door een sluw ondernemend, maar gewetenloos man, zich zou werpen op een rustig landelijk volk, maar de poging van Kuyper om dat te verhoeden, blijft daarom niet minder te waardeeren.
Minister nog tijdens den oorlog, met heel Nederland lijdende onder de gruwelen der concentratiekampen, stond hij machteloos, evenals wij allen. Tot op een oogenblik hij zijn diensten tot bemiddeling aanbood. Toen volgde Vereeniging en wat dies meer zij. De daad van toen is verleden, maar nog geen geschiedenis. Beoordeelen of zij niet de Engelschen meer heeft gebaat dan de Boeren, kan men nog niet. Men kan nooit met zekerheid zeggen wat zou zijn gebeurd als iets anders niet geschied ware. De Boeren zijn er nog; zij zijn weer tegen het mes opgekruld; met vertrouwen gaan zij de moeilijke tijden vóór hen te gemoet. En wij vertrouwen met hen, overtuigd als wij zijn van de taaiheid van het Nederlandsche ras. En wij erkennen zonder voorbehoud, dat wat dr. Kuyper heeft gedaan als bemiddelaar, voortsproot uit de edelste bedoelingen en dat daarnaar vóór alles zijn daad moet worden beoordeeld. Het Afrikaansche volk is opgeofferd, de Afrikaansche natie is blijven bestaan.
Na den vrede is onder Kuyper's bewind de toegang voor Zuid-Afrikaners aan de Nederlandsche Hoogescholen opengesteld. Heel Nederland juichte het toe. De daad had zooveel eerder kunnen en moeten geschieden, maar met dat al het gebeurde niet. De afstand van algemeen erkende wenschelijkheid, van noodzakelijkheid zelfs, tot de daad is in ons landje dikwijls zoo ontzettend groot! Een man, die doet, geldt daarom voor een dubbel man. Zoo kreeg het Verbond door Minister Kuyper zijne bescheiden eerste rijkstoelage, en kreeg Leiden zijn eersten Afrikaanschen Hoogleeraar Melius de Villiers, voor Romeinsch-Hollandsch recht.
Door Afrika heeft dr. Kuyper het moederland aan zich verplicht.
Vóór dr. Kuyper zijn bekende reis naar Amerika ondernam, in '99, heeft hij zich persoonlijk door herhaald onderhoud met den toenmaligen Secretaris van het Verbond op de hoogte gesteld van de bedoelingen onzer Vereeniging en van hare wetenschap omtrent Nederlandsch-Amerikaansche toestanden. Deze wetenschap was toenmaals nog zeer gering; het jonge Verbond had het oog nog slechts gevestigd op eigen land, Vlaanderen en Zuid-Afrika. Van de toestanden daar waren de leiders beter op de hoogte, maar toch ook nog onvoldoende. Wie er zich nooit rechtstreeks mee heeft bemoeid, weet niet welke moeite, en vooral welke ervaring, over hoe langen tijd, het kost om zoover te komen in zijn inzichten in de wel verwante, maar daardoor des te bedriegelijker toestanden op stamverwant gebied, vóór men zeggen kan, nu doe ik ten minste geen kwaad meer. Het is niet voldoende ingelicht te worden door één betrouwbaar persoon; hoe goed en hoe eerlijk die het meent, hij is altijd eenzijdig, vergeleken bij datgene wat een Verbond als het onze beoogt, dat niet enkelen, maar allen wil omvatten, dat niet een deel zoekt, maar het geheel. De toestanden in Zuid-Afrika en Vlaanderen waren en zijn nu nog zoo ingewikkeld, zij hangen zoo nauw samen met het verleden, dat het heel wat heeft gekost, voor men er was aan het Nederlandsch Verbond. En nog, uitkijken blijft altijd de boodschap.
Een der eerste waarheden, die men mocht veroveren, de grondwaarheid zoo te zeggen, is, dat de Nederlander uit Nederland niet de Nederlander is uit Vlaanderen en niet de Nederlander uit Zuid-Afrika. Dat spreekt als een boek, maar wordt op allerlei manieren nu nog dagelijks vergeten, zelfs door menschen, die meenen op de hoogte te zijn. En de eerste les, die uit die waarheid volgt, is voor den Nederlander in het moederland deze: tracht niet in Vlaanderen en Zuid-Afrika betweterig te zijn. Men is zelfstandig en van uw rechtstreeksche inmenging niet gediend.
Toen dan dr. Kuyper naar Amerika zou gaan, was hij oneindig beter op de hoogte van de toestanden daar dan het bestuur. Dit heeft hem weinig kunnen inlichten, behalve van zijn gedane mistastingen, die waarschuwende bakens in zee. Toch, dr. Kuyper van den beginne af lid van den Raad van Bijstand van het Verbond, bood zich aan daar ginder voor het Verbond te doen wat hij kon. Hij vroeg en kreeg een brief, waarin bij voorbaat alles werd bevestigd wat hij tot stand zou brengen.
Zijn reis heeft voor het Verbond Amerika geopend. Hij heeft de groote verdienste den Nederlandschen stam in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika te hebben getoond in zijn ware gedaante, de vaagheid der voorstellingen te hebben weggewischt, klaarheid te hebben gebracht waar slechts illusie leefde. Zonder hem zou de wetenschap van dat alles veel moeite, langen tijd en vele dwalingen hebben gekost; hij, met zijn indrukwekkend gezag, zijn meeslepend woord, zijn rappe daad, vermocht wat buiten hem niemand zóó had gekund. In den korten tijd van zijn verblijf heeft hij den sluimerenden stamgeest wakker geschud, in een wervel opgejaagd de geestdriftstof, en visioenen voor oogen getooverd van mogelijke stam- en taaleenheid, die na zijn vertrek de onwezenlijkheid van heerlijke maar onvervulbare droomen bleken. Een groep van het A.N.V. is Amerika geworden, maar stand gehouden heeft zij niet. De dag baart den dag en iedere dag heeft helderder doen zien, nog na dr. Kuyper's reis, hoe de ware verhoudingen zijn tusschen den Nederlander in Amerika en diens nieuwe vaderland.
Twee waarheden vóór alle andere zijn ook hier gebleken. De eerste is, dat op den langen duur de moedertaal van welk volk ook, dus ook van onze landgenooten, in de Engelsch-Amerikaansche verkeerstaal opgaat. De tweede is, dat de moedertaal reeds in het tweede geslacht versmaad wordt. Weten is altijd een voordeel en toen het A.N.V. deze twee waarheden kende, toen stond het op den bodem der werkelijkheid en kon zich wijden aan andere doeleinden dan het vruchtelooze kampen voor een zelfstandig voortlevende eigen taal. Niet dat die niet meer gesproken en gelezen wordt! Integendeel, in tal van kerken wordt in het Hollandsch gepreekt, tal van in het Hollandsch geschreven bladen en tijdschriften verschijnen nog. Maar