Waardeering voor onze Toonkunst.
De heer Sibmacher Zijnen, de bekende muziek-criticus, schrijft in Caecilia een artikel over Toondichters van Noord en Zuid, waaruit met groote instemming het volgende wordt overgenomen:
‘Klein en zwak zijn wij - klemmoedig en ongeloovig.
Als het buitenland met belangstelling en verrassing kennis neemt van wat onze componisten dichtten, dan zien wij dat aan gelijk een curiositeit wordt bekeken, met oogen van verwondering. Als het bestuur der Duitsche Toonkunstenaarsvereeniging een symphonisch werk van Cornelie van Oosterzee waardig keurt op een harer feesten te worden uitgevoerd; als Dirk Schäfer er zijn piano-quintet voordraagt met het Frankfortsch viertal en warm wordt toegejuicht; als de Duitsche toonkunstenaars, na Wagenaar's Cyrano aangehoord te hebben, onder den algemeenen bijval informeeren, wie toch die Johan Wagenaar is, waarom de Hollanders niet meer, vaker van zich doen spreken; als de dirigent Ingenhoven de moeite neemt met een Duitsch orkest symphonische composities van Diepenbrock, Smulders, Peter van Anrooy openbaar te maken, met goeden uitslag, te München, te Berlijn, te Parijs; als daar in Parijs door Pablo Casals sonaten worden gespeeld van Julius Röntgen, die in een Parijschen wedstrijd voor kamermuziek is bekroond; als in den internationalen kamp van een Italaansch Conservatorium quartetten van Anna Lambrechts - Vos met eer worden onderscheiden; als Gerard von Brucken Fock te Dresden en te Berlijn wordt gehuldigd om zijn klavier-dichtstukken en zijn lyriek, in de periodieken geroemd - dan zouden deze feiten uit den jongsten tijd bij machte moeten zijn om twijfel aan de waarde van Nederlandsche composities te verjagen.... uit het land, waar men anders gretig genoeg de stemmen van over de grenzen opvangt.
't Is klaar, de toonkunstenaars zelf hebben het publiek nog niet overtuigd. Het Hollandsch publiek bekommert zich luttel om zijn toonzetters, wellicht ook doordat dezen zich niet sterk genoeg doen gelden, te veel op afstand blijven staan, schroomvallig.
Zij behoorden alle aarzeling op te geven: tot waardeering te dwingen’.
De schrijver pleit voor een breeder, geestkrachtiger bestaan op muzikaal gebied, samenwerking van alle elementen in Noord en Zuid, om tot erkenning te komen onzer eigen waarde, om vaart te geven, waar nu de pas gemarkeerd wordt, gloed te brengen en prikkelende moed, waar nog altijd koude onverschilligheid en twijfelzucht neerdrukken.
Een vraag onzerzijds tot slot:
Wanneer zal er eens muziek van Benoit of een ander Zuidnederlandsch toonkunstenaar in het Concertgebouw te Amsterdam klinken?