Hollandsch aan de Goudkust.
Getroffen door het stukje ‘Taaiheid van het Hollandsch’ in het Juni-nummer van Neerlandia kwam bij mij het verlangen op iets meer van den halfbloed, den heer Herman Forson te Cape Coast te vernemen, reden waarom ik hem 3 Juni l.l. een prentbriefkaart zond. En zie 24 Aug. mocht ik reeds antwoord daarop ontvangen. Gezien nu het feit, dat het stukje in Neerlandia o.a. in de N.R. Ct. de pennen in beweging heeft gebracht, waarvan ook ons orgaan melding maakte, meen ik, dat het den mij toegezonden brief niet aan belangstelling zal ontbreken, weshalve ik het schrijven hieronder laat afdrukken.
Cape Coast, 7 Augustus 1907. Mon cher Monsieur Stuurman.
Ik ontving uw briefkaart gedagteekend 3 Juli l.l., ik zoude U eerder beantwoord hebben maar de zamenleving omstandigheden verhinderden mij om zulk te doen.
Het verwondert mij uit de boven genoemde briefkaart te vernemen dat, de onvolmaakt Nederlandsche taal dewelke ik van den hoog geschatten Heer Dr. Hendrik Muller oprichte bijna overal in Holland is verspreid. Thans ik schrijf beter Engelsch dan Hollandsch, toch niemand onder de zon heeft mij Engelsche taal geleerd, ik heb dezelve opgepikt, natuurlijk de Nederlandsche taal was mijne leider.
De ouden agent der Nederlanden de Heer de Veer leeft nog, maar nu doet hij niets voor den kost, hij is medelijden waardig, indien U tot hem wilt spreken gij kunt zoo doen door mij.
Het spijt mij van U te hooren dat, de ouden Gouverneur van de Goudkust de Heer Ferguson onlangs heeft te Indië het omhulsel van Z. Edlen onstervelijken geest afgelegd, ontvang s.v.p. mijne dankbetuiging voor uwe mededeeling.
Hoogachtend
UEd. Dienstwillige dienaar
HERMAN FORSON.
Over den brief een enkel woordje. Ik voor mij en voorzeker velen met me sta werkelijk verbaasd over het vele Dietsch, dat nog bij hem na ruim 35-jarige Britsche heerschappij is blijven hangen. De brief toont ten duidelijkste aan het zelfstandige opstellen der Nederlandsche zinnen en niet het overpennen van vroegere briefwisseling. Dat de nurks in de N.R. Ct. dit ontkenne. De brief van Dr. Muller d.d. 1904 moge niets bewezen hebben, dit schrijven van 1907 is het beste bewijs voor het zich krachtig vastwortelen van onze moedertaal. Mon cher Monsieur Stuurman, gelijk s.v.p. moet ik beschouwen als het onkruid, dat ook hier te lande nog welig tiert.
De heer de Veer schijnt een trouw landsdienaar te zijn geweest, naar hetgeen ik elders las. Was het niet de plicht geweest van onze Regeering tenminste dezen ambtenaar een goeden ouden dag te bezorgen? Ja met het pensioenneeren van oud-ambtenaren aan de Goudkust schijnt bizonder omgesprongen te zijn, immers we hebben kunnen lezen, dat de heer Demmers, hoofd der school te Elmina, van Koning Willem III door toedoen van zijn oud-leerlingen een pensioen gekregen had. Dat was dus een bof. Zal ook in dezen zooals in zooveel zaken buiten de enge landsgrenzen de Regeering grovelijk haar plicht verzaakt hebben?