Neerlandia. Jaargang 11
(1907)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Zuid-Nederland.Door Vlaanderen.Ga naar voetnoot*)Belgisch West-Vlaanderen vertoont tweeërlei karakter. Langs de geheele kust is het vlak en herinnert in elk opzicht, evenals 't achterland van Duinkerken in Frankrijk, aan de beideHalletoren te Brugge.
Hollanden, niet aan Zeeland, dat tusschen Holland en Vlaanderen zijn eigen natuur heeft. Breed is dit vlakke gedeelte van Vlaanderen evenwel niet, ten minste niet tusschen Brugge en Oostende. Wie zich per rijwiel van Brugge naar Oostende begeeft en zich door de wilgen, de slooten en 't glanzend vee in 't vlakke lage land elk oogenblik in Holland waant, ziet steeds aan den verren gezichtseinder binnenwaarts een lijn van groen, waarachter 't houtrijke en golvende Vlaanderen ligt. Oostende ligt niet als Scheveningen in eenen krans van geboomte. Men valt plotseling in deze weeldestad, waar eens heel Europa heen stroomde om er de kunst van aanval en verweer te leeren en nu om er te baden. De eigenlijke stad maakt een prettigen indruk, terwijl zij aan de zeezijde schitterend is, verbluffend schitterend zelfs, maar van eene schittering, een hel blinkende weelde, die op den duur vermoeien en ontzenuwen moet. Zooals Oostende is, is Blankenberghe, en zooals Blankenberghe is, is Heyst, alleen de schaal verkleint. Heyst ziet bescheiden op tegen Blankenberghe en Oostende overschittert beide weer. Natuurlijk hoort men in Oostende slechts Fransch. Evenwel, wie zich in het Nederlandsch wendt tot een der Oostendenaren zelf, wordt welwillend te woord gestaan in het Vlaamsch. Daaraan herkent men Oostende als eene Vlaamsche stad. Brugge naast Oostende, het begijnhofje naast den zee-boulevard! Wat er bruisend in 't leven aan de oppervlakte komt op den zee-boulevard in Oostende, bezinkt weer in dat rustige en vredige hoekje van Brugge, waar vele slanke en hooge boomen staan en stille begijntjes wonen in kleine grijze huisjes! Van eeuwige bekoring is in Brugge de Hal met Belfort niet in 't minst voor ons Noord-Nederlanders, die opgegroeid zijn in onbewuste liefde voor den rooden baksteen, die zoo warm doet. En van geen Nederlandsch klokkespel misschien is de klank zoo welluidend en geestig als van dezen Brugschen halletoren. Om 't eigenlijke Vlaamsche landschap te leeren kennen, doet men het best van Brugge den weg in te slaan naar Thorout om zich van Thorout naar Ghistel en van Ghistel weer terug naar Brugge te begeven. De weg naar Thorout is vol afwisseling, en is 't weder fraai dan wisselt ge zoo nu en dan eenen snellen groet met vlijtige kantwerksters, die voor de deur harer woningen misschien bezig zijn aan het belegsel op een priesterkleed, wier rappe vingers een onnaspeurlijk spel spelen met klikkende houtjes. Dikwijls zijn er aan beide kanten van den weg dennenbosschen en de lucht is dan vol van eenen prikkelenden dennengeur. Vlaanderen is hier ongemeen bekoorlijk. Zorgeloos en overal verstrooid liggen de kleine roode huisjes vaak ten halve weggedoken achter de glooiïng van het veld en achter het rijpende koren, geschut tegen eene teisterende zomerzon door de breede spreiding van het loof van slank geboomte hoog boven ze. Met dit land was Guido Gezelle één en uit dit land leert men hem te beter verstaan. Heel in de verte, recht vooruit, doemt eene torenspits op; 't is Thorout een klein welvarend stadje. Van Tho rout naar Ghistel is de weg aanvankelijk aan beide zijden dicht bezet met prachtige kastanjeboomen. Slaat men linksaf dan voert de weg naar Diksmuide, vanwaar men weer gemakkelijk Ieperen kan bereiken. Hoe dichter men Diksmuide nadert, hoe meer 't landschap van karakter verandert en om Diksmuide is 't ten slotte vlak zooals 't vlak is langs de Noordzee. In deze streken heeft de korenbouw plaats gemaakt voor zuivelbereiding en de boter van Diksmuide heeft eenen uitstekenden naam, zooals de boter uit Veurne-Ambacht. Op een mijner tochten door Vlaanderen had ik in Diksmuide te overnachten. Aan een groepje kantend jong volk vroeg ik: ‘Kunt u mij zeggen wat hier het beste hotel is?’ Dadelijk trad eene jonge dame naar voren, die gretig de gelegenheid aangreep om mij nu eens in schitterend Fransch uit te duiden hoe ik gaan moest om het beste hotel te vinden! ‘Zegt u 't mij maar in 't Vlaamsch juffrouw, ik spreek in Vlaanderen alleen Vlaamsch’. De groote ijver van de jonge dame verflauwde plotseling en terwijl ze terugweek, liet ze hare rol door een ander overnemen. | |
[pagina 116]
| |
In het hotel, dat mij als het beste was aangewezen, zaten eenige heeren, notabelen van Diksmuide in eenen kring om eene groote ronde tafel. De eigenaar van het hotel, die ook in den kring zat, een man van goedig blozend gelaat en stille bewegingen, kwam op mij toe en in gelijkmatig wegrollend Fransch vroeg hij: ‘bonsoir, monsieur, ne voulezvous pas mettre votre vélo par ici’, de plaats aanwijzend waar ik mijn rijwiel kon neerzetten? ‘Neen 't kan hier wel staan, en, kan ik hier van nacht slapen?’ Kostelijk was 't te zien, welke vragende verbazing zich op 't gelaat van onzen rustigen waard afteekende op 't hooren van dit eenvoudige Nederlandsch. Een der heeren kwam tusschenbeide en vertolkte mijne bedoeling door het Nederlandsch over te zetten in de taal van Diksmuide zelf. De waard gaf mij hierop over aan zijne vrouw, welke ik slechts had te volgen om mijne keuze op eene der kamers te bepalen. In dien tusschentijd hadden de heeren gelegenheid den sluier op te lichten, welke er om mij hing als om elken binnenkomenden vreemdeling. Toen ik weer beneden gekomen was, werd mij vriendelijk toegestaan in den kring plaats te nemen en 't was bedoeld als eene oplettendheid, toen mij door den jongsten uit het gezelschap een verlucht weekblad werd toegeschoven, dat een Nederlandsch blad bleek te zijn. Hoe komt dat hier, dacht ik onwillekeurig? Deze jonge man bleek bovendien zuiver Nederlandsch te spreken, hoewel met Vlaamschen tongval. Toen zich nu tusschen ons beiden een gesprek ontspon over het Vlaamsch en de Vlaamsche beweging, verklaarde hij een voorstander te zijn van het Nederlandsch als algemeene schrijf- en spreektaal voor Vlaamsch-België, na vroeger met vuur geijverd te hebben voor 't Westvlaamsch. Dat was dan ook de reden, dat hij er zich op toegelegd had het Nederlandsch zoo zuiver mogelijk te leeren spreken; en om de kennis van het Nederlandsch zooveel mogelijk onder de Vlamingen te bevorderen, had hij er voor gezorgd, dat een Nederlandsch weekblad een plaatsje kreeg op de leestafel in genoemd hotel. En om zijne denkbeelden omtrent de doorvoering van het Nederlandsch als tweede taal in België ingang te doen vinden, had deze jonge Vlaming reeds eene lezing gehouden in Diksmuide en stelde hij zich voor nog diezelfde week eene voordracht te houden te Brugge. Hij prees 't toeval nu juist eenen Nederlander te ontmoeten en verzocht mij vriendelijk hem den volgenden morgen in zijne woning te komen bezoeken, dan kon hij mij de te houden voordracht eens voorlezen, en hij hoopte, dat ik mijne opmerkingen niet achterwege zou houden, wanneer zijn Nederlandsch hier en daar nog wat kreupel ging. Zoo begaven wij ons, nadat hij mij reeds was komen begroeten, den volgenden morgen naar zijne gastvrije woning. De voordracht zelve was voortreffelijk en het Nederlandsch was slechts hier en daar nog wat on-Nederlandsch. Natuurlijk, dat ik ten slotte de onderstelling uitsprak: ‘U zult ook wel lid zijn van het Algemeen Nederlandsch Verbond’, waarop het tot mijne groote verbazing heette van niet, hoewel het Algemeen Nederlandsch Verbond wel degelijk aan mijnen gastheer bekend was. Ik zeide, dat mij dat zeer bevreemdde van iemand, wiens streven zoo volkomen één lijn ging met dat van het Algemeen Nederlandsch Verbond! Hierop antwoordde hij, dat hij het laatste erkende, maar dat hij geen lid was, omdat 't Verbond van eenigszins anti-godsdienstige strekking was, ja zelfs litteratuur uitzond naar Zuid-Afrika, die eenen anti-katholieken geest ademde. Ik bestreed deze opvatting als beslist onjuist en zeide, dat ik dat met te meer recht kon doen, omdat toen juist in het laatste nummer van Neerlandia nog eens uitdrukkelijk verklaard was, dat het Algemeen Nederlandsch Verbond ten opzichte van de verschillende godsdienstige overtuigingen volkomen onzijdig was, terwijl de statuten van het Verbond op dat punt reeds geen twijfel overlaten. ‘En’, meende ik, ‘wanneer u dat inderdaad gelooft, dan moest dat voor u te eerder eene reden zijn u aan te sluiten, om dien invloed uit te oefenen, die die anti-katholieke strekking zou kunnen doen verdwijnen!’ Onder de namen echter van hen, die het laatste halfjaar lid zijn geworden van het Algemeen Nederlandsch Verbond, heb ik niet aangetroffen den naam van dezen jongen Vlaming en zoo onderstel ik, dat hij in zijne onjuiste meening is blijven volharden tot schade van 't Algemeen Nederlandsch Verbond. Niet alleen blijft hier eene uitnemende kracht op zichzelf staan, maar misschien wordt die onjuiste opvatting ook nog in ruimeren kring verbreid. Er blijkt nog eens ten overvloede uit, hoe 't Verbond nooit genoeg kan laten uitkomen, dat elke godsdienstige of anti-godsdienstige strekking aan zijn streven vreemd is en dat er gelijkelijk plaats is voor elk van welke geloofsovertuiging hij ook zij. Vooral 't getuigenis in dezen van katholieken zelf zou van onschatbaren dienst zijn! Vlaanderen tusschen Diksmuide en Ieperen is niet vlak, zooals Vlaanderen langs de zee, maar ook niet zoo golvend, en vol van groen, en bezaaid met kleine weggedoken huisjes als Vlaanderen tusschen Brugge en Thorout. Zware grijze torens verrijzen in de verte boven den horizon en wenken den reiziger. 't Zijn de torens van het oude Ieperen, dat zeer bezienswaardig is met zijne kathedraal, zijne Hal en oude gevels, hoewel de kathedraal niet zoo indrukwekkend is als de Onze Lieve Vrouwe Kerk te Antwerpen of de St. Goedele te Brussel. De Hal in gotischen stijl staat er grijs en zwaar, als eene sprekende herinnering aan middeleeuwsche nering en bedrijvigheid, en vreemd doet de stilte aan in die holle lange ruimten, die eens vervuld waren van het gegons van eene drukke menigte. De Hal staat er in zwaarmoedig gepeins verzonken! De Hal en de kathedraal, naast elkaar groeiden ze op in eenen tijd, waarvan de menschen nauw heugenis meer hebben. De een koos zich het bezige leven en de ander wijdde zich aan de heilige dingen. Om beider hoofd zweepten stormen, maar ze voelden zich veilig zoo dicht naast elkaar, ze voelden zich gelukkig, want beiden dienden ze. En nu! Nog altijd stroomt de vrome schare naar de kathedraal, maar de Hal wordt vergeten en het is haar aan te zien, die oude grijze Hal, op dat groote ruime plein, dat zij lijdt in het bewustzijn zichzelf te hebben overleefd. In Ieperen werd het mij nog eens duidelijk, dat de Vlaamsche en de algemeen-Nederlandsche beweging reden van bestaan hebben. 't Was Zondag. In het hotel de la Chatellenie verzamelden zich een groot aantal Zondagsgasten voor het middageten. Daar zaten ze, dames en heeren, oude en jonge, eerzame burgers van Ieperen en Vlamingen van geboorte, en ze spraken Fransch, hun heerlijjk Fransch, hun onvolprezen Fransch, waarboven in deze wereld niets gaat dan Fransch, het Fransch, dat den roem van Alexander den Grooten verkleint, want Alexander de Groote sprak geen Fransch! Ook de man tegenover mij, een kleine bultenaar, sprak Fransch. Zijn beprikte wijsvinger deed wel zeker vermoeden bij mij rijzen en hield misschien de verklaring in van het feit, dat hij een beetje aan zijn lot werd overgelaten - kent in eene kleine stad de een den ander niet? - maar wat zou dat alles, hij sprak toch Fransch! Hoe zal ik de verontwaardiging beschrijven van die goede lieden, toen zij bemerkten, dat ik mij verstouten durfde mij daar met den kelner uitsluitend te onderhouden in het verachtelijk Vlaamsch! Maar hoe zal ik onder woorden brengen de gevoelens, die in mij opkwamen ten opzichte van zoovele Vlamingen, toen ik bedacht, dat diezelfde ergerlijke taalverloochening zich elk oogenblik herhaalt en overal, in Brugge, in Gent, in Oudenaarde en Hasselt en overal waar Vlamingen zijn! En weer dacht ik aan een klein voorval, dat toen eenige weken oud was. Toen ik na een rijwieltocht door Fransch- | |
[pagina 117]
| |
Vlaanderen te Belle de grens was overgestoken, sloeg ik een verkeerden weg in. Vergeefs zag ik uit naar iemand, die mij weer op den rechten weg brengen kon, tot ik aan een dorp kwam. Maar 't was Zondag en zoo was de dorpsstraat verlaten en leeg, tot ik eenen hoek omsloeg en toen als eenig levend wezen een klein meisje op eenigen afstand over de straat zag huppelen, dat in haar helder roode jurkje in die straat van eentoonige, druilige Zondagsleegte, eenen glans om zich schiep als eene
klaproos aan eenen armelijken zandweg. Ik reed op 't kleine ding toe en vroeg: ‘zeg eens, beste meisje, wat is de weg naar Ieperen?’ Toen ging 't hoofdje een beetje op zij en ze sloeg haar oogen naar den grond en terwijl ze zoo een beeld was van innig schuldbesef, zei ze heel zachtjes en langzaam: ‘ik ken geen Fransch’. Dat was teekenend! Welnu, wanneer in Vlaanderen zelfs de kinderen op 't land het als eene tekortkoming
Halletoren te Ieperen.
voelen en zich met hunne geheele houding verontschuldigen, slechts hunne moedertaal te spreken, is het dan met de Vlamingen niet ver gekomen? Maar wij Noord-Nederlanders! Hoe is het met ons? Wanneer aan onze gedragingen eens de toetssteen van strengen nationalen zin werd aangelegd, zouden wij dan vrij uitgaan? Zou de minachting van eenen rechtgeaarden Vlaming voor ons niet volkomen gerechtvaardigd zijn, wanneer 't hem al aanstonds opviel, hoe vromelijk wij dag in dag uit de Nederlandsche knietjes buigen voor het gouden kalf van het uitheemsche, hoe we ons verlustigen in dp schitterende, kleurige veertjes van al die Fransche woorden en tot aan den schouder met onzen arm in germanismen roeren als een vrek in zijn goud? Zonder twijfel! En wie dan voelt en begrijpt, dat dat slechts mogelijk is bij een volk met volslagen gemis aan nationaal eergevoel, die vraagft met zorg op de wijs van Maerlant ‘Sal Hollant iet lange staen in dus cranken love’, zal Holland, zoo wel Holland blijden? Zoo verliet ik Ieperen met zeer gemengde gevoelens, maar West-Vlaanderen is schoon, 't land van den priester-dichter! Sneek. E. BESSE. |
|