hebben een stilzwijgend verbond gesloten, nu het geldt den Vlamingen iets te onthouden, waarop zij een onbetwistbaar recht hebben; en achter den rug der Vlamingen om reiken Bien public en Indépendance beige, National en Etoile belge elkander de hand. Wanneer het er op aankomt om de Vlamingen te bekampen, dan is de eensgezindheid tusschen al wat anti-Vlaamsch is werkelijk aandoenlijk!
Kon men daartegenover de Vlaamsche pers eveneens eensgezind zien optreden, men zou een kracht tegenover een andere kracht te stellen hebben. Doch men kan bijna het ongelooflijke zien gebeuren, dat de hevigste bestrijders van het voorstel niet alleen onder de Franschgezinden worden gevonden, en dat van al de groote Vlaamsch-Katholieke dagbladen van het land slechts één enkel de verdediging van het wetsontwerp heeft opgenomen.
De stemmen, die er tegen opgaan komen niet alle uit Wallonië en ook uit Vlaanderen klinken er scherpe en schril, in harmonie met die van Walen en Franschgezinden
Een vreemdeling, die niet zoo goed zou zijn ingewijd in al de bijzonderheden van de Belgische politiek, alleen zou weten, dat België uit een Franschen een Vlaamsch sprekend gedeelte bestaat en bewoond wordt door twee bevolkingen, die ook twee onderscheiden rassen uitmaken, zou zonderling opkijken, indien hij de ware toedracht der zaken moest kennen, indien men hem moest vertellen, dat de Vlaamsche bevolking reeds lang in het bezit van al haar rechten zou zijn gesteld, indien degenen, die haar in de Kamer vertegenwoordigen, werkelijk als afgevaardigden van het Vlaamsche volk spraken en handelden. Want de Vlamingen vormen de meerderheid in het land; in de Kamer worden zij vertegenwoordigd door 99 afgevaardigden, - waarbij de 21 afgevaardigden van het arrondissement Brussel, dat onder de Vlaamsche arrondissementen wordt geteld, gerekend zijn, - terwijl het Walenland er slechts 67 naar de Kamer zendt, een meerderheid dus voor de Vlamingen, die, indien zij werkelijk nationaal was, meer dan voldoende zou zijn om hun in alle opzichten recht te doen wedervaren.
En wat zien wij? Het nationaal-Vlaamsch gevoel bijna overal op den achtergrond geschoven, motieven van politieken aard de plaats innemen van een nationale opvatting, en de belangen van een heel volk opofferen aan die van een of meer partijen. Waar overal elders bij een toestand, zooals die bij ons bestaat, de vertegenwoordigers van een volk een stemming zouden uitbrengen, die een nationale beteekenis zou hebben, zien wij bij ons het onnatuurlijke gebeuren, dat afgevaardigden van het Vlaamsche volk de maatregelen bestrijden, die in het belang van dit volk worden genomen.
Over die kwestie valt nog wel het een en ander te zeggen en dat gebeurt dan ook wel eens later, omdat het ons nu te ver van het voorstel Coremans zou afleiden.
Wat beoogt dan toch dit zoo hevig aangevallen wetsontwerp? Immers niets anders dan het evenwicht te herstellen tusschen de officieele scholen, waar uitgebreid middelbaar onderwijs verstrekt wordt, en de bijzondere scholen, welke dit onderwijs geven. En als dusdanig is het niet alleen rechtvaardig, maar ook logisch en rationeel. De wet van 1883, die een minimum gaf wat de studie en het gebruik van het Nederl. in de athenaea van het Vlaamsche land betreft, uitbreiden tot de bijzondere scholen, welke dezelfde voorrechten als de officieele scholen willen genieten, ziedaar de beteekenis van het ontwerp.
Welke bezwaren kunnen daartegen worden aangevoerd? Dat het de vrijheid van onderwijs, door de grondwet gewaarborgd, krenkt? Zoo beweren, aandoenlijke eensgezindheid nogmaals, liberale en katholieke couranten. Doch daartegen wordt opgeworpen, dat de vrijheid van onderwijs hoegenaamd geen gevaar loopt, dat het ontwerp geen enkele bijzondere school wil dwingen de studie van het Nederl. en het onderricht van sommige vakken door middel van het Nederl. op haar programma te schrijven; maar alleen vraagt, dat de vrije scholen, welke voor haar diploma's dezelfde voorrechten verlangen als de Staat aan de diploma's van het officieel onderwijs toekent, dan ook dezelfde waarborgen opleveren als deze laatsten. Recht en voorrecht zijn twee woorden, die niet vereenigbaar zijn, en wie een recht wil hebben moet ook een plicht kunnen vervullen.
Mag men rekening houden met de overweging, uitgaande van Walen en Franschgezinden, dat door het wetsvoorstel het ‘régime wallon’, dat in de Athenaea van het Vlaamsche land bestaat, zal worden afgeschaft? En indien dit nu eens gebeurde? Is het niet overdreven genoeg, dat een Waal in Vlaanderen zijn middelbare studiën kan doen, zonder een enkel woord Nederl. te leeren? In 1883 heeft de wetgever die toegevendheid ten opzichte van de Walen gehad; is dit een reden, dat zij dient bestendigd te worden? Want waar bestaat in het Waalsche gedeelte van het land het ‘Vlaamsch regime’ aan de Athenaea? En het schijnt nochtans, dat daar meer Vlamingen gehuisvest zijn dan er zich Walen in Vlaanderen bevinden.
Maar ergerlijk wordt het, wanneer wij zien, dat er Walen gevonden worden, die eenvoudig weg de afschaffing van de wet van 1883 vragen, die verlangen, dat de studie van het Nederl. uit het middelbaar onderwijs in het Vlaamsche land verbannen wordt. Men zou zich kunnen afvragen, waar die menschen zich mee bemoeien en met welk recht zij den Vlamingen in hun eigen land de wet willen stellen?
Wat men ook zegge, wat men ook schrijve, wat men ook doe, het wetsvoorstel Coremans zal aangenomen worden, is het nu niet dan is het later, omdat het rechtvaardig en noodzakelijk is, en men de rechtvaardigheid en noodzakelijkheid niet kan ontgaan, de tegenstand moge nog zoo hevig zijn.
Een eigenaardig staaltje van dagbladpolemiek, die naar aanleiding van het wetsontwerp gaande is geworden, is wel, dat de Katholieke Presse het oordeel doet kennen van Marnix van St. Aldegonde, die in 1580 een lans ten voordeele van de studie der moedertaal brak, terwijl de liberale Vlaamsche Gazet het oordeel inroept van den kerkvader Augustinus, welke nu vijftien eeuwen geleden reeds schreef: ‘Enkel in onze taal kunnen wij meesters worden’.
Ook dit is een aandoenlijke eensgezindheid tusschen twee mannen, die door een tijdruimte van zooveel eeuwen gescheiden waren en die beiden geheel verschillende zienswijzen waren toegedaan.
Maar is juist dat niet het beste bewijs, dat de theorie, die zij voorstonden haar wortels had in het natuurlijk recht en in het gewone gezond verstand? En zou zoo een treffende overeenstemming niet moeten bewijzen, dat het wetsvoorstel Coremans, dat op niets anders berust, de vooruitgang is, die op den weg der evolutie ligt?