Wat het godsdienstonderricht betreft, stelt de regeering zich voor op alle scholen den Bijbel te laten lezen en daarvan praktische uitlegging te geven. Roomsche en Joodsche kinderen zouden van dat onderricht vrijgesteld worden.
Ziedaar de hoofdinhoud van 's ministers rede. Vele leden van het congres waren er niet bijster mee ingenomen. Dat bleek wel uit de vragen die zij den minister stelden.
Eerst was daar de scherpzinnige A.D.W. Wolmarans, die de opmerking maakte: De minister heeft gezegd, dat er geen geld voor subsidie aan de vrije scholen zou wezen, maar als die scholen naar den staat overgaan, dan moet er toch geld voor wezen. Hoe zit dat?
Ja, dan kon de regeering er geld voor aanvragen, was het niet zeer afdoende antwoord.
Een ander vroeg: Wat raadt gen. Smuts als oud vriend van het C.N.O. ons aan te doen?
Neen, zei Smuts, gij moet de verantwoording zelf dragen; gij moet zelf weten wat gij doet.
Ds. Goddefroy vroeg: Hoe komt het, dat er wel geld is voor Joodsche scholen te Johannesburg, en Kafferscholen overal in het land subsidie krijgen?
O, die Joodsche scholen zijn staatsscholen, en voor zendingscholen is er een zekere som (10.000 pd. st.) op de begrooting uitgetrokken. Alweer, het antwoord lijkt niet afdoende.
Ds. de Klerk wilde weten, wat er met de Milneronderwijzers, waarmede de Johannesburgsche scholen zijn opgepropt, moet gebeuren; moeten we onze kinderen maar aan hen toevertrouwen?
Het zou verkeerd zijn, die scholen te sluiten, zei gen. Smuts. Als gij geen geld hebt, kunnen uw C.N. scholen met onderwijzers en kinderen overkomen.
Maar sterker dan in deze wijze kwam de ontevredenheid van het congres uit in het besluit, dat het in besloten vergadering nam. Dat besluit luidde:
‘Dit congres, met leedwezen vernomen hebbende dat het voor 't tegenwoordige niet mogelijk is om ondersteuning van de regeering voor onze scholen te verkrijgen, besluit de organisatie voort te zetten, en in verband met het op den vorigen dag genomen besluit, bij de regeering aan te dringen op het beginsel van staats-subsidie voor de vrije scholen, en verder het publiek voor te lichten betreffende de wenschelijkheid van het bovenstaande’.
Wat het congres bij dit besluit overwogen heeft, weten wij niet. Allicht vond het de kwestie van het Hollandsch op de school geen bijzaak en had het geen vertrouwen, dat de regeering, die ook met de Engelsche nationalisten rekening moet houden, de billijke eischen van de Hollandsch-sprekende bevolking zou inwilligen. Misschien ook had het geen vrede met het confessielooze Bijbelonderricht, door onderwijzers van een ander geloof dan dat der ouders gegeven. En de gedachte, dat de kinderen der Boeren les zouden krijgen van Engelsche of Schotsche onderwijzers, door Milner ingevoerd, heeft er stellig nog meer dan ds. de Klerk tegengestaan.
Een kloek besluit, dat is 't in allen gevalle. Wel zijn er reeds een paar C.N. scholen naar den staat overgegaan en zullen er waarschijnlijk meer volgen - het besluit is met geen groote meerderheid van stemmen aangenomen - maar de meerderheid houdt dus aan de nationale school vast. Dat zij dat doet, terwijl de overgang naar de staatsschool zooveel gemakkelijker is geworden, en nu het subsidie van buitenslands nagenoeg opgehouden heeft, verleent het besluit hoogere waarde.
En, ons dunkt, het kan het ministerie, dat deel althans van het ministerie dat voelt voor het nationale onderwijs van de Boeren, in den grond niet onaangenaam zijn, dat het zich ter bevordering van die nationale opvoeding van de Hollandsch sprekende jeugd kan beroepen op de eischen van een onplooibaar deel der Boerenbevolking.