Wet op het Nederlanderschap.
Aan de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal is de vorige maand het volgend adres verzonden:
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen:
het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond te Dordrecht;
dat het zich veroorloofde, onder dagteekening van 27 December j.l. den volgenden brief te richten tot Zijne Excellentie den Minister van Justitie;
(Zie Neerlandia Januari-nummer blz. 10.)
dat thans aan het Hoofdbestuur afschrift wordt gezonden van een adres der Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen aan Uwe Kamer, waarin evenzeer opnieuw wordt aangedrongen op het wegnemen der bezwaren tegen de wet van 12 December 1892 (Staatsblad No. 268), bezwaren welke aanstoot geven aan de Nederlanders in den vreemde, die de nationaliteit wenschen te behouden;
dat adressante overweging verzocht van eene andere oplossing dan door het Hoofdbestuur werd behandeld in den brief aan den Minister van Justitie;
dat het Hoofdbestuur geenszins bedoelt het door hem aangegrepen middel tot wegneming der grieven aan te bevelen met verwerping van alle andere middelen, maar integendeel van oordeel is, dat de weg, dien de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen aangeeft, evenzeer leidt tot wegneming van het door het Hoofdbestuur besproken bezwaar, dat men op een oogenblik, waarop men bescherming zijner Regeering behoeft, zou kunnen bemerken de nationaliteit te hebben verloren en de gelegenheid te missen haar onmiddellijk terug te bekomen;
redenen waarom het Hoofdbestuur Uwe Kamer het verzoek der Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen ter ernstige overweging aanbeveelt.
Hetwelk doende enz.
Het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond,
(w.g.) H.J. KIEWIET DE JONGE,
Algemeen Voorzitter.
(w.g.) DE KANTER,
Algemeen Secretaris.