Rechtvaardigheid van de Ruijter.
Tijdens het verblijf van de Ruijter aan de kust van Guinea in 1665, gebeurde het, dat drie matrozen, die aan den wal waren, in dronkenschap, met elkander aan het vechten raakten en elkaar met messen te lijf gingen. De eigenaar der woning, waarin dit gebeurde, wilde hen scheiden, doch ontving in de duisternis zelf een doodelijken steek. De vechtersbazen werden gevat, doch geen van hen wist zich te herinneren, wie de doodelijke steek had toegebracht. Zij werden door den Zeekrijgsraad ter dood veroordeeld, onder dien verstande, dat zij om den galg zouden loten. Hij, die het lot trof, werd vervolgens opgehangen, en, toen men meende, dat hij den geest gegeven had, afgesneden, en naar het graf gebracht. Doch kort daarna bemerkte men beweging aan zijn ledematen en de gehangene kwam langzamerhand tot het leven terug. Men beraadslaagde wat men met hem zoude doen en de Gouverneur van Guinea, in dienst der W.-I. Compagnie, de Generaal Valkenburg, verklaarde, dat hij moest sterven, daar het vonnis luidde: ‘dat hij met den koorde gestraft moest worden, totdat er de dood op volgde’, maar de Ruijter redde den man door te zeggen: ‘dat men geen klare blijken had, dat hij de ware doodslager was, dat het lot hem wel had veroordeeld, maar dat dit geen vast bewijs van zijn schuld medebracht, dat deze man, nu door Gods bestiering nog in het leven bewaard, onschuldig kon zijn of minder schuldig dan de beide anderen en derhalve behoorde gespaard of begenadigd te worden en dat ook hetgeen hij reeds had geleden, te weten, de smart en het gevaar van den dood, tot een straf strekte en anderen ten spiegel kon dienen’.
Deze woorden hadden invloed op Generaal Valkenburg, die den man genade schonk. De gehangene verhaalde later, dat de schrik en de angst voor den dood hem zoo overweldigd had, dat hij weinig gevoel had van hetgeen hem den dag van zijn vonnis overkwam en dat hij, toen hij van den ladder gestooten werd, in een diepe put scheen te vallen zonder pijn of benauwdheid te voelen.
En thans?
Niet is verbasterd in kloekheid ter zee, het kleine volk in de lage landen!
Plotseling heeft een handvol Nederlanders, in de menigte wegduikende zoolang het dagelijksche eenerlei hen houdt binnen den kleinen kring hunner strenge plichten, aan de wereld getoond waartoe zij in staat zijn.
De ramp van de Berlin aan den Hoek van Holland is in dit opzicht een openbaring geweest voor wie niet wisten of twijfelden.
Nederland is terug gezonken tot een kleinen staat; vroeg of laat heeft dat zoo moeten zijn; dat op zich zelf mag nooit verwijt, zelfs niet teleurstelling wezen.
Maar groot genoeg is het steeds om goed te deugen. En dat het nog deugt, de Sperling's en Jansen's en Ree's en Berkhout's en hoe die eenvoudigen verder mogen heeten, zij getuigen dat ons volk nog deugt, want het hart van ons volk is gezond.
Als de Ruijter terug kwam, hij zou zeggen: Met zulke jongens waag ik de vlag der Staten over alle zeeën!
Maar de Ruijter komt niet terug; zijn tijden zijn voorbij. Nederland meet zich met niemand meer.
Toch, wie ooit zijn stranden nadert met vijandelijke bedoeling, die vindt er nog de jongens van Jan de Witt.
De eenvoudigen hebben het werk gedaan, maar voorgegaan is een eerste.
Dat Prins Hendrik zijn volk en de Nederlanders hem hebben leeren kennen, dat is een groote winst voor beiden. Hij vooraan als eerste van het land, als man onzer Koningin. Toch ook eenvoudig en dat is het meest aantrekkelijke. Evenmin als de schippers en duikers heeft hij de belooning begeerd voor edele daad.
Dat is in ons oog in allen het mooist geweest, en geen ridderorde haalt bij dien afkeer van benauwend vertoon, bij die bescheidenheid.
En weer, als Bestevaer eens terugkwam, hij zou ook dit tot allen zeggen: Het is uw hooge recht bescheiden te zijn, want gij hebt uw plicht gedaan.
‘De Zeven Provinciën.’
Door de uitgave van dit nummer moeten vele stukken en mededeelingen blijven liggen.
De Redactie moet woekeren met de ruimte, daar de 20 blz. voo' eerst niet mogen worden overschreden, om de kosten.
De firma Nijhoff stond verschillende cliché's uit het werkje van den heer Scheurleer welwillend voor Neerlandia af Aan de Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur (Wereldbibliotheek) danken wij de ‘Begrafenis’, aan den uitgever D. Bolle ‘de Zeven Provincién’ op blz 56.