Sedert dien tijd werken zij samen de Ruijter en de Witt, de Witt en de Ruijter. De eerste de getrouwe, gehoorzame uitvoerder der veelomvattende plannen van den raadpensionaris; de ander hem daartoe in staat stellend door een voortreffelijk uitgeruste vloot. Het was de Witt, die door zijn machtigen invloed bij Staten en Admiraliteits-colleges, de eersten wist te bewegen tot het geven van groote subsidies, de tweeden tot het doelmatig aanwenden daarvan en het bouwen van een machtige vloot. Zoo werd in betrekkelijk weinig tijd, die schoone, schilderachtige vloot geschapen, door een Willem van de Velde tot zijn eigen en 's lands onsterfelijke glorie vereeuwigd in schilderij en teekening; die vloot, die als een lofdicht is op de zee zelve, die haar draagt; die vloot van blanke zielen en wapperende, kleurige vlaggen aan hooge masten; waarvan ieder schip een kunstgewrocht is op zich zelf, zoo bevallig van lijnen, zoo rijk van versiering, dat het een vreugd is voor het oog; die vloot van zwaargewapende linieschepen, snelzeilende fregatten, onheilbrengende branders, vlug door de golven klievende adviesjachten en rijk voorziene behoefteschepen. Zulk een voortgang werd bij het bouwen gemaakt, dat de admiraliteitswerven alleen het werk niet meer afkonden en de partikuliere nijverheid te hulp moest komen. En zij waren er bij massa's, die werven van bekwame, artistieke scheepsbouwmeesters, want was Nederland destijds niet de scheepstimmerwerf bij uitnemendheid, waar vloten gebouwd werden voor gansch de wereld? Groot waren zij niet de schepen uit die dagen; vergeleken bij de moderne drijvende oorlogsmonsters zelfs klein. De Zeven Provinciën, het beroemde admiraalschip van de Ruijter was niet langer dan 165 voet, dus nog geen vijftig Meter. Maar van hen gold, klein maar dapper en met die zelfde schepen, die namen dragen even eenvoudig vaak als de helden, die over hen 't bevel voeren, worden schitterende triomfen bevochten. Zij heeten niet Dreadnought of Unflexible niet
Schorpioen of Buffel; neen hun namen hebben iets rustig-bescheidens, iets kalm-eenvoudigs. Men noemt ze naar provincies of steden: Provincie van Utrecht, Dordrecht, of ook wel: 't Geloof, de Liefde, de Eendracht; soms naar de beelden die zij dragen: De prins te paard. De gouden leeuwen; of naar een buitengoed: 't Huis Tijdverdrijf. Geen dreigende of onheilspellende namen, maar veeleer zulke, die aangename of liefelijke gedachten bij u opwekken. Maar deze schepen met hun kalmklinkende namen zijn gevaarlijk in den strijd, dicht bemand al zij zijn met ruw, niets duchtend zeevolk, door stalen krijgstucht moeielijk in bedwang gehouden, door hoop op buit en belooning aangespoord tot verwoeden strijd; mannen die met de metalen stukken geschut zoo snel weten te schieten als met musketten, driemaal tegen den vijand eens; die vlug zijn met enterhaak en enterbijl en met het mes tusschen de tanden geklemd overspringen op het vijandelijk boord, om het na hardnekkigen strijd te veroveren en in triumf te voeren naar de vaderlandsche haven.
Voor deze bemanning werd door de Staten en Admiraliteitscolleges over het algemeen goed zorg gedragen. De voeding was flink en stevig en voor zieken en gekwetsten, had men de noodige chirurgijns of barbiers aan boord. Aan wal gebracht verpleegde men ze in gasthuizen. Voor het verlies in het gevecht van oogen, of ledematen keerden de Staten aanzienlijke schadevergoedingen uit, zoodat om met de woorden van Busken Huet te spreken geheel het lichaam der zeelieden en zeesoldaten tegen contante betaling in onderdeden werd getaxeerd. Weduwen en weezen van gesneuvelden genoten extra-pensioenen. Zoo trachtte men den dienst aantrekkelijk te maken en om officieren en bemanning aan te sporen tot stoutmoedige daden, stelde men extra-belooningen op het neerhalen van vijandelijke vlaggen of 't veroveren van schepen. Maar ook het geestelijk heil der manschappen verwaarloosde men niet, naar den geest van deze dagen. Op ieder schip was een dominee of zieketrooster, die vóór dat het zeegevecht begon de bemanning voorging in het gebed, en die te midden van 't woeden van den strijd de stervenden bijstond in hun laatste ure. En deze vloot werd aangevoerd door de dapperste en bedrevenste admiraals en kapiteins van hun tijd, als een de Ruijter, als de Evertsens, van Nes, van der Zaan en nog zooveel anderen.
Die luisterrijke zeemacht was voor een groot deel de schepping van de Witt. En verbaast het ons nu nog, dat de Ruijter zulk een man juist daarom bovenal moest bewonderen en vereeren, dien wakkeren raadpensionaris, die hoewel man van het bureau en het studeervertrek, als een echte zeerob op die zelfde vloot tot tweemaal toe blijken gaf van persoonlijken moed en buitengewone bekwaamheid. Eens toen hij met een hevigen storm in de Noordzee, die de vloot dreigde te verstrooien, zooals Brandt zegt: ‘Mede hielp uitzien en zelfs in 't allerhardste van 't onweder, wel drie uur na de anderen, in regen en wind en zeewater, boven op het schip stond, om zooveel doenlijk was, door meerderen of minderen van zeil en 't zetten van den koers, naar gelegenheid, of naar 't geen men met het gezicht ontdekte, alle verdere verstrooing te helpen voorkomen’.
Ten tweeden male toen hij een machtige vloot van 93 schepen en tal van galjoten en branders, met 15000 koppen bemand, door het Spanjaardsgat bij Texel in zee bracht.
Zoo was de Witt een man naar 't hart van de Ruijter, en viel het juist daarom den raadpensionaris zoo gemakkelijk, den grooten vlootvoogd te overreden of te bewegen tot menige onderneming, tot menige daad, waarvoor hij anders niet zou te vinden zijn geweest. En juist dáárom, dat de Ruijter, als echt militair, ook op zijn tijd, waar het belang van het land dit eischte, wist te gehoorzamen, zelfs tegen beter eigen inzicht in, moest hij op zijn beurt de man wezen naar 't hart van een de Witt, den autokraat, den man van onwrikbaren eigen wil. Zoo vullen beide mannen elkaar aan, beiden verschillend van karakter en aanleg, maar toch overeenstemmend in die hoogere deugden van onkreukbare eerlijkheid en onwankelbare trouw.
Wel zal het Bestevaer moeite gekost hebben te gehoorzamen aan het bevel van de Staten-Generaal, om tóch de vlag te blijven strijken voor een Lawson, die zijn groet niet had beantwoord, ‘nadien hij van zijnen koning last had voor geen koningen, prinsen