een hinderpaal, zeker; zij zullen ten gevolge hebben, ongetwijfeld, dat Indië haar vaste troep of troepen krijgt van Nederlandsche tooneelspelers. Antwerpen en Gent hebben hun eigen Nederlandsch tooneelgezelschap. In Kaapstad, in Stellenbosch, in Pretoria wordt in het Nederlandsch gespeeld, door liefhebberijgezelschappen wel is waar, en deels in Afrikaansch-Nederlandsch, toch in onze taal, al is die niet altijd de geschoolde, maar nog springlevende taal van het kleine moederland. Ernstig is reeds besproken in hoever eene reeks voorstellingen van twee Hollandsche tooneelspelers in Afrika raadzaam was; men spitste zich ginder reeds op hun komst. En Vogel zal daarheen gaan, terugkeerende uit de Oost, op weg naar de West en als de tijd het hem toelaat, naar het hart van de Vereenigde Staten.
Wij, Hollanders, wij gaan niet prat in den zin als de schrijver in De Prins het spottend wil doen voorkomen, op ons roemrijk verleden. Laat hij zich Emants' woord herinneren, dat ons verleden ons dikwijls beknelt, omdat wij het niet in alle opzichten waardig zijn. ‘Onze nationale trots, onze vaderlandsliefde, eigenwaarde-gevoel en meer van die ideale deugden’, - o toch zoo schoone taal! - verhinderen niet dat wij de gebreken zien van ons volk, maar wat wij niet doen, dat is wat de man van De Prins doet, en wat zoo velen doen, wij spelen niet op verzwakking door afbreken, wij trachten op te bouwen door te doen zien hoe het is, niet mooier makend maar ook niet onverdiend leelijker. Open oog voor onze kleinheid, open oog voor de bescheidenheid die deze eischt, maar open oog ook voor het feit dat wij op geen gebied te klein zijn om iets te deugen.
En, daar het hier toch voornamelijk om tooneelspelers en voordragers te doen is, ondanks onze taal is Bouwmeester' naam in Parijs roemrijk bekend, speelde de Nederlandsche Tooneelvereeniging met Willem van Zuylen in Berlijn en gaan Nederlandsche sprekers en tooneelspelers over onze Zuidergrens en Vlaamsche over hun noorder - als taalgenooten voor wie de ‘landgrenzen’ niet bestaan.
Maar De Prins wist van den prins geen kwaad.