St. Nicolaas’. Een kleine jongen vertelde mij, dat hij 's nachts had gezien de schaduw van den kop van het paard van St. Nic, en dadelijk onder de dekens was gekropen, omdat hij vreesde niets te krijgen als hij te nieuwsgierig was.
Uit veel herinneringen aan St. Nicolas denk ik aan een avond, toen ik was uitgenoodigd bij een paar oudere vrienden, grootouders met een vierjarigen kleinzoon. Ik had voor hem een olifant meegebracht, van panier maché, wel een halve meter groot.
De lichten in de feestkamer waren allen opgestoken. Op een groote tafel was van groote en kleinere boeken een piramide gebouwd, met witte tafellakens overdekt, en op die trappen lagen groote en kleine geschenken voor allerlei leeftijd.
Een laag klein tafeltie schoof ik vooraan, bedekte het met een servet, en daarop zette ik den olifant......
Nog bleven de dubbele deuren toegeschoven, ik ontsnapte naar den gang, want een getrouwde zoon en dochter van den huize kwamen met hun kinderen den trap op.
De kinderen zongen:
Rijd er mee naar Amsterdam
Van Amsterdam naar Spanje.
Peeren van den hoogen boom.....
Maar ze waren al in de voorkamer en konden het vers niet uitzingen van pleizier.
De grootouders lachten om de drukte, de kinderen werden opgesteld achter elkander naar leeftijd, de kleinste vooraan. En de deuren van de aangrenzende kamer werden opengeschoven.....
‘Die olifant is zeker voor mij’ riep de oudste. Hij vergat waarlijk, dat hij het volgende jaar naar het gymnasium zou gaan.
Al de kinderen aan het bewonderen van den olifant, tot ze de chocolade letters van den kleinste er naast zagen liggen.
Leuk zeiden zij: ‘de olifant is voor Jan’.
Op de groote tafel vond ieder zijn geschenk. met wat lekkers er bij; chocola- en suikerfiguren, borstplaat en harten, taschjes en verfdoos, platen en prenteboeken, marsepijn en boterletters.
In een grooten kring zaten wij allen de vreugd van het jonge volkje te genieten.
Soms werd de kamerdeur halverwegen geopend, en een onzichtbare hand wierp appelen, nooten, suikerfiguurtjes enz. over den grond; dan zongen de kinderen:
‘St. Nicolaasje, bonne, bonne, bonne,
Gooi wat in de leêge tonne,
Dan grabbelen we als katten en muizen’.
En ze voegden de daad bij het woord.
Daar werd voor mij een pakje binnengebracht, kinderlijk toegepakt in grauw papier. Er kwam een bloemvaasje uit met vioolties gevuld. Ik keek eens rond en zei: ‘Jan 't is toch niet van jou?’
Hij klapte in de handjes. ‘Ja. Zelf gekocht in de passage’. - En hij danste van vreugd, dat ik het zoo goed geraden had.
Weer kwam een pakje voor mij. Bijna liet ik het vallen, daar het zoo zwaar was. Kleine Marie schoot te hulp en fluisterde: ‘'t Is een plomb’. Ik opende het pak en vond het raaikussen door haar keurig bewerkt, met looden voetstuk.
En die glinsterende kinderoogen, dat genot van zelf iets te hebben bedacht en uitgevoerd, dat is de stemming van St. Nicolaas.
Een eigen beschilderde kop en schotel, kwam onder uit de aarde van een pot met bloeiende plant; en grootvader wou eerst niet hebben, dat de mooie plant zou vernield worden. Het was een present voor bem.
Grootmoeder kreeg ‘een nieuw belangrijk portret’ en ze keek verlegen rond, omdat ze het portret niet herkende. Het was de beeltenis van onze hooggeëerde Koningin Emma, toen nog de verloofde van Z.M. Koning Willem drie.
De eene verrassing volgde op de andere. de avond vloog om, en de vigilante werd aangekondigd om de gasten te halen. Mama had een groote mand laten binnenbrengen om alle geschenken in te pakken en meê te nemen, ieder bracht het zijne om het goed verzorgd te weten, en niemand lette op kleine Jan.
Zingend en vroolijk vertrokken de gasten.
Toen ik weer in de kamer terug was, miste ik den olifant. Kleine Jan stond bij de canapé en zei: ‘tante had zoo'n heel groote mand, ik was bang, dat ze ook de olifant zou inpakken’. Hij had de canapé vooruitgetrokken en zelf al zijn schatten daarachter gedragen.
Nu kwamen ze weer te voorschijn, tot vermaak van de groote menschen.
Het bloemvaasje en het plomb heb ik nog, en iets van den geur en fleur van dien avond blijven er aan verbonden. En ieder jaar gaat met 5 December een geest van liefde en zelfvergeten door het land en verheldert de donkere dagen, die aanstaande zijn.
E. WIJT.
Rotterdam, 5 December 1906.
Leiden, 7 Dec. 1906.
Geachte Redactie.
Daar ik wellicht een der weinigen ben, die Neerlandia steeds met genoegen van a - z lezen, voel ik mij gedrongen het voor die oogenschijnlijk zoo weinig beminlijke jonkvrouw op te nemen. Ik ben 't in alles eens met den heer Koster, behalve waar 't Neerlandia geldt.
Neerlandia is niet bedoeld als een tijdschrift als de Wereldkroniek, Eigen Haard e.d. Of verlangt de heer Koster, dat Consulaire Verslagen ook pittige kwinkslagen en aardige natuur- en reisbeschrijvingen bevatten. Neen, toch. Hij houde 't mij ten goede, maar als men eenmaal de zaak neemt zooals ze is, dan is er ook wel een aardige zijde aan Neerlandia, net zoo goed als aan Consulaire Verslagen, al is men geen koopman, en al zijn ze ook nog zoo zakelijk. Evenals een ethnographisch museum, hoe weinig artistiek ook ingericht, zelfs voor een leek, mits hij eenige belangstelling toont, een aardigen kijk geeft op het doen en laten van volken ver over de zee, zoo geeft Neerlandia een klein denkbeeld van 't rusteloos streven van Groot-Nederland.
Om te beginnen lees ik in de laatste Neerlandia een stuk ‘Door Vlaanderen’.
Ik heb 't gelezen en herlezen en heb er veel bij gedacht. Ik heb mij afgevraagd hoe of men zich die streken wel mag hebben voorgesteld in den tijd toen Noord en Zuid scherp afgescheiden werden door den 80-jarigen oorlog, toen tengevolge der gebrekkige middelen van vervoer dat Vlaanderen voor velen zoo iets als de andere kant der wereld moest lijken. Of in al die eeuwen daarna wel eens een Hollander er aan gedacht heeft, dat dat stuk van Frankrijk een verkwanseld erfdeel is van Groot-Nederland, sinds 1668 door Lodewijk de XIV aan Frankrijk getrokken.
En nu. Een Nederlander schrijft er eens over. Een ander bezoekt het en deelt uitvoerig zijn bevindingen mede. En zoo weten vele Nederlanders nu, mits ze Neerlandia gelezen hebben, dat daar een braak stuk Oroot-Nederland ligt. Moge de schoone slaapster Fransch-Vlaanderen of wel Vlaamsch-Frankrijk spoedig uit haar veeleeuwigen slaap worden gewekt tot het volle bewustzijn van stameenheid. Mogen vele Nederlanders evenals ik 't verlangen in zich hebben voelen opkomen, nu eens niet naar Pijn, Moezel, Harz, Ardennen of naar nog verdere streken te gaan zonder eerst eens een kijkje in dat vergeten land te