Neerlandia. Jaargang 10
(1906)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
hier valt zulks zeer tegen. Eerst dan als de belanghebbende persoonlijk gaat zoeken, en tevens met voldoend kapitaal achter zich, zou men misschien eenig resultaat kunnen hebben. Onlangs was hier een doctor in de wijsbegeerte, van een college in België, lid van A.N.V., die bij mij kwam met zulk een verzoek. Tot mijn spijt kon ik niets anders dan dezelfde inlichtingen geven, die, in 't Maart-nr., bladz. 61 van Neerlandia zoo uitvoerig door den heer Oudschans Dentz zijn medegedeeld, en toegang aan eenige bekende personen. Londen. D. KRABMAN, oud-vert A.N.V.
Aan de Redactie van Neerlandia.
Mijne Heeren, Met verwondering en verontwaardiging las ik in een plaatselijk blad, dat de afgevaardigden van het 29e Nederlandsch Kongres, die door den Koning ontvangen werden, zich met hem in het Fransch onderhielden. Men zal mij natuurlijk tegenwerpen, dat zij niet anders konden, daar Leopold II in die taal tot hen het woord richtte. Ik vind dit vooral van het grootste belang, en wenschte er wel nadere inlichtingen over te bekomen, en dat ik hierin niet alleen sta, meende ik van andere leden ook reeds te hooren. Natuurlijk is het onze vorst niet die om de eer gevraagd heeft eene afvaardiging van het Kongres te mogen ontvangen, wel andersom. In welke taal werd de briefwisseling daaromtrent gevoerd? Werd het Inrichtend komiteit verwittigd, dat de voertaal gedurende de ontvangst het Fransch zou zijn? Zoo ja, dan had het Komiteit ervoor moeten bedanken. We moeten onze taal doen eerbiedigen om het even tegenover wie ook. Werd het niet verwittigd, dat de ontvangst ten Paleize niet in het Nederlandsch zou geschieden, dan hebben wij het niets te verwijten. Wel, in ieder geval, aan de heeren van de afvaardiging. Zij hebben onzen bestrijders een wapen in de hand gegeven, dat tegenover ons zal gebruikt worden. Zij hebben de schijn op zich geladen alsof zij slechts trachtten naar eenige officieele ‘faveurs’. Door hunne handelwijze steunen zij het beweren der anti-Vlaamschgezinden: ‘dat de gansche Vlaamsche beweging maar is een jacht naar plaatsjes’. De Koning heeft Fransch gesproken! Maar laten we hem er buiten, trachten we niet vast te stellen in hoeverre hij zijn plicht deed, of zich schikte naar de regels der beleefdheid. Iets staat vast, d.i. dat de leden van het Kongres, ontvangen als vertegenwoordigers van het Nederlandsch element over gansch de wereld, hunne taal niet hadden mogen verloochenen. Zeker zijn er onder hen velen, die zich om den broode, hoefden in acht te nemen, maar dat er niet een enkele zelfstandige, echte Vlaming was, die, trotsch op zijne taal en fier op zijn recht het durfde, de étiquette met de voeten te treden, het Vlaamsch te handhaven, en aan den Koning een bescheiden wenk te geven, dat verwondert mij bovenmate. Aller oogen waren op hen gericht! Nu eindelijk zou het problema van het al of niet Vlaamsch spreken met Leopold II opgelost worden! Eilaas, eilaas! De receptie was eene komedie, eene oogverblinding en een...... kaakslag voor de Vlaamsche beweging. Hoe ernstig het overigens sommige toongevenden met onzen strijd meenen, blijkt uit de feiten, die ik nog neerschrijf, alhoewel ik ze oneindig min belangrijk en min treurig vind dan het hierboven aangehaalde. Een heer, Kongreslid, neemt na het door en door Vlaamsche Beiaardconcert te Mechelen plaats in de trein, en wil zich nevens een der voornaamste leden van het Nederlandsch Kongres plaatsen. Hij wordt hier echter in verhinderd met de woorden: ‘Cette place est prise, Monsieur!’ Hoorde ik ook niet van een der Kongresleden op den koer der Libertusschool te Mechelen spottenderwijs zeggen: ‘Er wordt hier lekker Fransch gesproken’. Om te sluiten: Wat werd er gemompeld van Fransche spijskaarten op een feestmaal aan leden van het Kongres aangeboden? Dat een kleine bediende zich veroorlooft tegenover het publiek Fransch te spreken, van alle kanten zullen protestatiën opstijgen, maar onze taal wordt ongestraft in de modder gesleept door onze mede-Vlamingen. Is het dan wonderlijk dat velen, die het goed meenden, zich, ontmoedigd door sommige voorbeelden van onze voormannen, teruggetrokken uit den strijd en voor altijd vervreemd blijven! Met dank voor de opname Hoogachtend, G. DE GUCHTENAERE. Ledeberg, 5 Sept. 1906.
De Vlaamsche redactie keurde de opneming van dit stukje goed, maar laat de verantwoordelijkheid voor toon en inhoud aan den schrijver. |
|