Neerlandia. Jaargang 10

Vacantie-leergang te Leiden.

Door zes-en-twintig studenten uit België en Zuid-Afrika werd dit jaar te Leiden de vacantieleergang bijgewoond. Gedurende veertien dagen zijn zij in ons vaderland geweest; zij hebben in dien tijd veel kunnen opmerken en leeren; zij hebben kunnen genieten van alles wat wetenschap, kunst en vriendschap vermogen te geven. Geheel Holland hebben zij doorkruist, overal werden zij vriendelijk ontvangen en de medewerking, die ieder ons verleende bij het uitvoeren onzer plannen heeft deze oorspronkelijk Leidsche onderneming gemaakt tot een groot-Nederlandsche betooging. Ieder haastte zich onze wenschen in vervulling te brengen, waardoor het verblijf der vreemde studenten in ons land hun niet alleen nuttig, maar ook in hooge mate aangenaam is geweest. Hier zij aan allen, die tot het welslagen van dezen tweeden vacantieleergang hebben medegewerkt, nogmaals onze dank gebracht. Het kan niet anders of de cursussen zullen bij eene dergelijke belangstelling van Nederlandsche zijde voor de Vlamingen in beteekenis en waarde toenemen. Een volgend jaar zal dan ook de opkomst der studenten uit den vreemde wederom grooter worden, wanneer zij, die dit jaar tot ons kwamen, hunne belofte houden om aan de leergangen meer bekendheid te geven. Op deze wijze zullen de banden tusschen de studenten van Noord en Zuid nauwer worden toegehaald, onderlinge waardeering zal het hare bijdragen tot de samenwerking van België en Nederland.

* * *

Het hoofddoel waarvoor de deelnemers gekomen waren, was de kennismaking met het Nederlandsch Hooger Onderwijs. De hoogleeraren Dr. J.J. Hartman, Mr. J.E. Heeres en Dr. L. Knappert waren zoo wilwillend den vreemdelingen-studenten een reeks colleges te geven over onderwerpen, die een ieder belang moeten inboezemen.

Dr. Hartman hield een college over het Latijn in het algemeen en eenige dichters in het bijzonder en ging den invloed na, welke het Latijn op onze letterkunde heeft uitgeoefend. Dr. Knappert deed zijne hoorders een blik slaan in het Noord-Nederlandsche volksleven in de eerste helft der zeventiende eeuw, terwijl Mr. Heeres de geschiedenis van het Europeesche Congogebied naging en den overgang der Kaapkolonie van Nederland's in Engeland's bezit behandelde.

Wanneer in België de dwaze meening nog verkondigd wordt, dat het Nederlandsch geen wetenschappelijke taal zou zijn, dan zullen de Vlamingen, die deze colleges hebben bijgewoond, door eigen ondervinding geleerd, daartegen hun stem kunnen verheffen. De Vlaamsche Hoogeschool zal door hen geëischt worden; in dien strijd zullen zij de voorvechters zijn, niet gedreven door politieke kleur, maar door een waarachtige liefde voor onze schoone taal en hare waarde voor het Vlaanderenland.

Om die liefde voor onze taal te vermeerderen werd een kunstavond voor hen ingericht die dank zij de

[p. 246]

medewerking van den heer en mevrouw Rompel, mej. Tijssens, de heeren Dr. A. van de Ven en C. van der Linden uitstekend geslaagd is. Op dien avond werden Vlaamsche en Zuid-Afrikaansche liederen en verzen voorgedragen, die de welluidendheid onzer taal zeer deden uitkomen. De heer D. Jesserun Lobo vergastte op de Amsterdamsche Studenten-Societeit, de deelnemers op het eerste bedrijf van Vondel's Lucifer en wist van Deyssel's krachtige taal te doen uitkomen in diens ‘Ik houd van het Proza’.

Hoe Nederland zijn handel en scheepvaart bij voortduring en met goed gevolg tracht te bevorderen en zich een steeds grooter aandeel in het wereldverkeer te veroveren, bleek onzen gasten bij een bezoek aan de havenwerken te Rotterdam. Verschillende takken van Nederlandsche nijverheid werden hun gewezen; te Amsterdam, waar zij de diamantslijperij van de firma Van Dam; te Delft, waar zij de porselein-fabriek van Joost Thooft & Labouchère, te Edam waar zij de kaasfabriek ‘De Vereeniging’ en een kaasmarkt bezochten. De kunstschatten in de Musea te Amsterdam, 's Gravenhage, Haarlem en Dordrecht en de Rembrandt-tentoonstelling te Leiden, waarvan de sluiting te hunnen behoeve een paar dagen werd verschoven, werden door hen allen bezocht en bewonderd. Ook op deze wijze is ongetwijfeld hunne waardeering van ons land verhoogd.

* * *

Door hun verblijf te Leiden en hun uitstapje naar Amsterdam, waar zij door de studenten gastvrij werden ontvangen, hebben zij den schoonen kant van ons studentenleven kunnen bewonderen. Zij hebben gezien, hoe wij, Nederlandsche studenten, in onzen onderlingen omgang alle verschillen in godsdienstige of staatkundige meeningen ter zijde laten, en ons ondanks die verschillen aan elkander verbonden gevoelen. Zij hebben onze opvattingen van gezelligheid; in het groot: op onze societeiten; in het klein, op onze studentenkamers, opgemerkt. Zij vonden bij ons veel ‘vreemds’, maar dat tot navolging prikkelt

Dat zij de Hollandsche gezelligheid hebben leeren hoogschatten, bewezen zij, door hunne veelvoudige bezoeken op onze studenten-societeiten, die gastvrij voor hen openstonden. En zij zullen, naar wij vertrouwen, eene goede herinnering bewaren aan den tijd, onder hunne vrienden in Noord-Nederland doorgebracht.

R.F. KIELSTRA,

Voorzitter Stud. Afd. Leiden.