Zuid-Afrika.
Mevrouw Koopmans-De Wet. †
De hartelijke hoop, voor een paar weken in dit blad uitgesproken voor het herstel van mevrouw Marie Koopmans - De Wet, is niet verwezenlijkt; zooeven bereikt mij het bericht uit Kaapstad, dat zij de eeuwige rust is ingegaan.
Een groot verlies lijdt daardoor de Nederlandsche stam, van welken zij een edele en getrouwe vertegenwoordigster is geweest.
Gesproten uit een oud en aanzienlijk Hollandsch-Kaapsch geslacht, heeft zij zich haar waardigen vader tot voorbeeld gesteld, die een eereplaats in de gedachtenis der Nederlanders verdient om zijn trouw en een voortreffelijk voorman van zijn Hollandsch-Afrikaansche tijdgenooten geweest is. In dit streven is zijn dochter Minnie, zooals mevrouw Koopmans in het dagelijksche leven genoemd werd, geslaagd; geheel en al.
Haar huwelijk heeft daartoe meegewerkt. Haar echtgenoot, een beminnelijk hoofsch Amsterdammer van deftigen huize, oud-officier der Nederlandsche zeemacht, later sergeant-at-arms van het Kaapsche parlement, is haar betrekkelijk spoedig na hun huwelijk ontvallen, doch heeft haar zoo groot geluk geschonken, dat zij hem in bijkans elk gesprek herdacht, nooit den rouw heeft afgelegd en aan geen tweede huwelijk heeft willen denken.
Deels door verbintenis, deels door overtuiging, deels door de denkwijze van haar vader en voorgeslacht, is zij voor Nederland en de Nederlanders een getrouwe vriendin geweest, haar leven lang.
Haar groote patricische woning in de Strandstraat te Kaapstad, die dagteekent uit den tijd der Oost-Indische Compagnie, en gevuld is met meubels, snuisterijen en kunstvoorwerpen uit de achttiende eeuw, heeft altijd gastvrij voor hen opengestaan. Zij bepleitte hun belangen en hielp hen voort. Voor de vestiging van een Nederlandsch beroeps consulaat aldaar, voordat dus de eerste bekleeder daarvan, de heer B.H. de Waal, en zijn echtgenoote er met tact, waardigheid en bekwaamheid Nederland vertegenwoordigden, heeft mevrouw Koopmans ten behoeve van Nederlandsche belangen een taak op zich genomen en verricht, waardoor zij, zonder dat in waardeering der honoraire consuls werd te kort geschoten, in zekeren zin en ofschoon onaangesteld, ook een vertegenwoordigster van het oude moederland kon genoemd worden. Telken jare werd de verjaardag van Koningin Wilhelmina in haar woning plechtig en feestelijk herdacht, waarbij de levensgroote beeltenis van H.M. geplaatst was te midden van bloemen en planten en zij de bezoeken ontving van tal van aanzienlijke oud-Hollandsche Kapenaars.
Men herinnert zich voorts hoe, weinig jaren geleden, zij in de bres sprong, zelfs in de Nederlandsche pers, toen een plan bekend werd tot afschaffing van het Nederlandsche consulaat-generaal in de Kaapstad en toen zij meende dat daardoor Nederlandsche belangen zouden worden geschaad.
Naast deze gehechtheid aan het moederland van haar vaderen en van haar echtgenoot koesterde zij een innige liefde voor haar eigen land en de Afrikaners. En eenmaal weduwe geworden, heeft zij aan die belangen haar leven gewijd. Dreigde het groote, eerbiedwaardige Kaapsche kerkgebouw uit den Compagniestijd te worden verminkt in zijn plechtig, oud-Hollandsche aanzien, bestond er kans op afbreking van de fortpoort, waarboven nog de beginletters der Compagnie en de leeuw met de zeven pijlen der Vereenigde Provinciën gebeiteld staan, dan wist zij met mond en pen te bewaren wat aan haar ras dierbaar was geworden. Wat zij kon deed zij om een goede verstandhouding tusschen de republieken en het Britsche bewind in Zuid-Afrika te bevorderen, wrijfpunten weg te slijpen, saam te werken tot den opbouw van een vredig, welvarend Zuid-Afrika, niet bestuurd volgens de belangen van een groep, hoe machtig ook, niet volgens de belangen van menschen die woonden duizenden mijlen ver, doch ten bate van allen die Zuid-Afrika tot hun blijvende woonplaats hadden gekozen en langs den weg van geleidelijkheid en van rechtvaardigheid. De oorlog gaf haar nieuwe kracht, nieuwe jeugd; onverdroten trachtte zij nooden te lenigen en doelmatig te verdeelen wat Hollandsche vrienden haar daartoe toezonden. De afloop van den kamp boog haar ter neer, maar brak haar niet. De innige godsvrucht, die zooveel Afrikaanders met haar deelen, heeft haar doen vertrouwen, haar leven lang.
De natuur heeft haar rijk bedeeld. Krachtig slank en groot van gestalte, sierlijk en voornaam in haar bewegingen, is zij ook in uiterlijk een waardig vertegenwoordigster van het schoone Zuid-Afrikaansche menschenras geweest. Daardoor en vooral door haar opgewekte geestigheid, haar groot verstand en ruime kennis, haar beminnelijke stem en innemende, hoofsche vormen, haar rechtvaardigheid, haar smaak, ging een bekoring van haar uit, die niet vaak, waar ook ter wereld, wordt overtroffen en die aan haar betoogen en streven overredende kracht heeft bijgezet. Van de hoogstgeplaatsten was zij de gelijke.
De Nederlandsche taal kende zij volmaakt en bediende er zich van bij monde en in geschrifte met gemak en sierlijkheid. In haar huis was Hollandsch de taal.
N. Ct.
Dr. HENDRIK MULLER.